ECLI:NL:CBB:2024:258

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/2380
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ambtshalve toekenning van varkensrechten op basis van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die haar geen varkensrechten heeft toegekend. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 1] niet-ontvankelijk, omdat de afwijzing geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister had in een eerdere brief van 29 april 2022 aangegeven geen mogelijkheid te zien om ambtshalve varkensrechten toe te kennen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 9 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam 1] heeft op 20 oktober 2021 verzocht om ambtshalve toekenning van varkensrechten, verwijzend naar de Meststoffenwet en de Wet herstructurering varkenshouderij. De minister heeft in zijn bestreden besluit uiteengezet dat de afwijzing van het verzoek geen besluit is en dat het varkensrecht voortvloeit uit de inmiddels vervallen Whv. Het College heeft bevestigd dat het bezwaar van [naam 1] terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er geen appellabel besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt.

Het College heeft overwogen dat de minister geen grondslag heeft om varkensrechten toe te kennen op basis van de Meststoffenwet, en dat de afwijzing van het verzoek van [naam 1] niet als een aanvraag om een beschikking kan worden beschouwd. De uitspraak benadrukt dat de minister niet verplicht is om varkensrechten toe te kennen en dat het beroep van [naam 1] ongegrond is verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats]

(gemachtigde: N. Bikker)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma)

Procesverloop

Met de brief van 29 april 2022 heeft de minister [naam 1] bericht dat hij geen mogelijkheid ziet om haar ambtshalve varkensrechten toe te kennen.
Met het besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 9 februari 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Voor [naam 1] was tevens aanwezig [naam 2] .

Overwegingen

1. [naam 1] heeft de minister bij brief van 20 oktober 2021 verzocht om ambtshalve toekenning van varkensrechten op grond van de artikelen 19 en 23 van de Meststoffenwet (Msw). Zij heeft in de brief erop gewezen dat zij over faciliteiten beschikt voor het houden van varkens en daartoe de benodigde vergunningen heeft. Op basis van de toenmalige Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) (artikel 6) komt het aantal varkensrechten overeen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, verminderd met 10%. In 1996 werden er 239.886 varkens op het bedrijf gehouden, die er gemiddeld één dag verbleven waarmee het gemiddelde op 657 varkens uitkomt. Minus de 10% korting leidt dit tot 591 varkensrechten.
2 In het bestreden besluit heeft de minister uiteengezet dat zijn brief van 29 april 2022, waarmee hij [naam 1] heeft bericht dat hij geen mogelijkheid ziet om haar ambtshalve varkensrechten toe te kennen, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het varkensrecht vloeide rechtstreeks voort uit de inmiddels vervallen Whv. Om die reden heeft hij het bezwaar van [naam 1] tegen die brief niet-ontvankelijk verklaard.
3 [naam 1] voert daartegen het volgende aan. Zij wordt onevenredig benadeeld, omdat de minister geen varkensrechten heeft vastgesteld, terwijl zij wel over varkensrechten moet beschikken. [naam 1] heeft bewezen dat zij aanspraak kan maken op varkensrechten en dat de registratie van de minister onjuist is. De last voor haar is onevenredig. De minister heeft destijds verzuimd voor [naam 1] en ook voor andere verzamelplaatshouders een berekening van varkensrechten te maken.
4.1
Aan de orde is of de minister het bezwaar van [naam 1] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2
Uit artikel 8:1 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb volgt dat alleen ontvankelijk bezwaar kan worden gemaakt tegen een appellabel besluit. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4.3
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Msw is het een landbouwer verboden om op zijn bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal varkens te houden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht. Artikel 23, eerste lid, van de Msw bepaalt dat het op het bedrijf rustende varkensrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 19, overeenkomt met het varkensrecht zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip voor het bedrijf gold op grond van de Whv. De Msw biedt de minister geen grondslag om varkensrechten toe te kennen. Zoals de minister terecht heeft uiteengezet vloeide onder de Whv de bepaling van de omvang van het varkensrecht rechtstreeks uit die wet voort (vergelijk de recente uitspraak van het College van 23 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1010 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/), en de daar aangehaalde rechtspraak). [naam 1] heeft dit ook niet bestreden. De afwijzende reactie van de minister om [naam 1] geen varkensrechten toe te kennen is dus geen besluit en het verzoek van [naam 1] om haar varkensrechten toe te kennen was geen aanvraag om een beschikking te nemen. De minister heeft het bezwaar van [naam 1] dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of, zoals [naam 1] stelt, zij destijds ten onrechte geen varkensrechten heeft gekregen omdat zij zou zijn vergeten komt het College dus niet toe. Wel zij daarover – ten overvloede – opgemerkt dat de minister heeft uiteengezet dat het waarschijnlijker is dat [naam 1] destijds niet aan ter zake gestelde voorschriften voldeed.
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van
mr. M.Y. Douglas-Hamilton, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 april 2024.
w.g. A. Venekamp w.g. M.Y. Douglas-Hamilton