ECLI:NL:CBB:2024:255
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 april 2024, zaaknummer 22/2351, is de aanvraag van een onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de eis dat de vaste lasten minimaal € 3.000,- moesten bedragen. De minister baseerde deze afwijzing op de SBI-code waaronder de onderneming was ingeschreven, die niet in de bijlage van de TVL was opgenomen. De onderneming had eerder bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd door de minister ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 werd het beroep van de onderneming behandeld. De onderneming betoogde dat de drempel van € 3.000,- oneerlijk en discriminerend was voor kleine bedrijven. Het College oordeelde echter dat de minister terecht geen uitzondering had gemaakt op deze drempel en dat de berekening van de vaste lasten op basis van een forfaitair systeem niet onredelijk was. Het College benadrukte dat het systeem van vaste percentages niet de werkelijke vaste lasten weerspiegelt, maar dat dit inherent is aan de gekozen regeling.
Het College concludeerde dat de minister de subsidieaanvraag terecht had afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de vereisten van de regeling. De stelling van de onderneming dat zij in aanmerking zou moeten komen voor een andere subsidie viel buiten de reikwijdte van het TVL-besluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, zonder dat de minister proceskosten hoefde te vergoeden.