ECLI:NL:CBB:2024:254
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen subsidiebesluit COVID-19 voor MKB-onderneming
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een MKB-onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de toekenning van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister had de onderneming een subsidie van € 99.171,16 verleend, maar de onderneming was het niet eens met de berekening van de omzet in de referentieperiode, die door de minister was vastgesteld op basis van de aangiften omzetbelasting. De onderneming stelde dat de werkelijke omzet hoger was dan de door de minister gehanteerde omzet, en dat dit ten onrechte leidde tot een lagere subsidie.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 heeft de onderneming betoogd dat de minister niet had mogen uitgaan van de aangifte omzetbelasting, omdat deze geen goed beeld gaf van de werkelijke omzet. De onderneming stelde dat de aangifte over februari 2020, die een omzet van € 314.685,- vermeldde, vertekend was door oninbare vorderingen uit 2018. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de aangiften omzetbelasting had gebruikt voor de berekening van de omzet, en dat de regelgeving dit uitgangspunt ondersteunt. Het College verwees naar eerdere uitspraken waarin dit principe was bevestigd.
Het College concludeerde dat de minister de omzet in de referentieperiode op juiste wijze had vastgesteld en dat er geen sprake was van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De minister was niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak van het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond, waarmee de beslissing van de minister in stand bleef.