In deze zaak heeft de onderneming [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aanvraag was ingediend na de deadline van 15 november 2021, wat leidde tot de afwijzing door de minister. De onderneming stelde dat de afwijzing in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) informatie stond die haar de indruk gaf dat de aanvraag alsnog ingediend kon worden. De minister betwistte dit en stelde dat de informatie op de website duidelijk was en dat de onderneming op de hoogte had moeten zijn van de vereisten voor het indienen van de aanvraag.
Tijdens de zitting op 1 februari 2024 werd de zaak besproken, waarbij de onderneming haar standpunt verdedigde en de minister zijn verweerschrift toelichtte. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en er geen grond was voor een uitzondering op de regels. Het College concludeerde dat de onderneming niet kon vertrouwen op de informatie op de website van de RVO, aangezien de vereisten voor de subsidie duidelijk waren vastgelegd in de OVK.
Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.