ECLI:NL:CBB:2024:196

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
21/161
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister tot vaststelling van subsidie voor warmtepompen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 maart 2024, zaaknummer 21/161, staat de bevoegdheid van de minister voor Klimaat en Energie centraal om de subsidie voor de aanschaf van warmtepompen vast te stellen op € 0. De zwemschool had subsidie aangevraagd voor de aanschaf van twee warmtepompen, maar de minister stelde vast dat deze warmtepompen al vóór de subsidieaanvraag waren aangeschaft en dat dit niet was gemeld in de aanvraag. De zwemschool had in de aanvraag onjuiste informatie verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat de subsidie niet verleend had kunnen worden als de juiste gegevens waren verstrekt. De minister had de subsidie op nihil kunnen vaststellen op basis van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de verstrekking van juiste gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid. De zwemschool betoogde dat zij na de aanvraag nieuwe warmtepompen had aangeschaft vanwege defecten aan de eerder geleverde warmtepompen, maar het College oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. De minister was niet overtuigd dat er een nieuwe verplichting tot aankoop was aangegaan na de subsidieaanvraag. De uitspraak concludeert dat de minister geen aanleiding had om coulance te betrachten en dat het beroep van de zwemschool ongegrond is verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats]

en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigde: mr. E. Hol)

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2020 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) de aan de zwemschool verleende subsidie vastgesteld op € 0.
Met het besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de zwemschool ongegrond verklaard.
De zwemschool heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 februari 2024. Aanwezig waren de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] namens de zwemschool en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1. De minister heeft de zwemschool subsidie verleend voor de aanschaf van twee warmtepompen. De minister heeft de verleende subsidie op € 0 vastgesteld, omdat de zwemschool onjuiste informatie heeft verstrekt, terwijl de juiste informatie tot een afwijzing van de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid omdat het stimulerend effect ontbreekt. Van stimulerend effect is sprake als de investering, in dit geval de twee warmtepompen, na de indiening van de aanvraag is aangeschaft. De zwemschool is, anders dan in de subsidieaanvraag is vermeld, de verplichting tot aanschaf van de warmtepomp aangegaan voor de indiening van de subsidieaanvraag. Daarnaast komen kosten gemaakt voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag niet voor subsidie in aanmerking. De zwemschool is het hier niet mee eens.
Standpunten partijen
2 De zwemschool stelt dat zij de verplichting voor aanschaf van de warmtepompen is aangegaan na de indiening van de subsidieaanvraag. De installateur heeft defecte warmtepompen geleverd die de zwemschool heeft geretourneerd. Na de indiening van de subsidieaanvraag heeft de zwemschool opnieuw warmtepompen van hetzelfde merk en type besteld bij dezelfde installateur. De zwemschool heeft afgesproken met de installateur dat de betaling van die bestelling verrekend zou worden met de (eerdere) betaling voor de beschadigde warmtepompen. Dit is in goed vertrouwen besproken. Stukken ontbreken daarom. De installateur heeft op 25 november 2019 een offerte opgesteld om de (tweede) levering van de warmtepompen te bevestigen.
3 De minister is er niet van overtuigd dat de zwemschool in verband met de beschadigde warmtepompen een nieuwe verplichting tot aankoop is aangegaan. De installateur was op grond van de reeds gesloten overeenkomst gehouden om deugdelijke waterpompen te leveren. Met de levering van de nieuwe waterpompen, die van hetzelfde type zijn als de aanvankelijk geleverde waterpompen, is de installateur de overeenkomst nagekomen. De minister vindt het bovendien niet aannemelijk dat een installateur in geval van vervanging van beschadigde apparaten een nieuwe offerte uitbrengt. Aangezien dan al is betaald en de werkzaamheden vermoedelijk, al dan niet gedeeltelijk, reeds zijn verricht. De minister gaat dan ook uit van de aanschaf van de warmtepompen op 4 februari 2019 en betaling daarvan op 12 en 17 juli 2019. Beide dus voor de aanvraag om subsidie op 20 november 2019.
Beoordeling door het College
4.1
In artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht is – samengevat voor zover van belang – bepaald dat de subsidie lager kan worden vastgesteld als de subsidie-ontvanger onjuiste gegevens heeft verstrekt én de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid. Het volledige toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.2
De zwemschool heeft 6 januari 2020 als aankoop- en installatiedatum genoemd in de subsidieaanvraag van 20 november 2019. Daarvan uitgaande is door de minister subsidie verleend. Bij de vaststellingsaanvraag heeft de zwemschool een offerte van de installateur van 4 februari 2019 bijgesloten. Op 12 juli 2019 is een uitbetaling uit het bouwdepot gedaan voor de betaling aan de installateur. Op 12 en 17 juli 2019 heeft de zwemschool de installateur betaald. Naar het oordeel van het College volgt hieruit dat de zwemschool voorafgaand aan de subsidieaanvraag een aankoop van warmtepompen heeft gedaan.
4.3
De minister heeft de levering van de nieuwe warmtepompen terecht gekwalificeerd als de nakoming van de verplichting tot levering van warmtepompen die op 4 februari 2019 is aangegaan. Dat een (nieuwe) aankoop is gedaan na de subsidieaanvraag, blijkt niet. Een (nieuwe) offerte is daarvoor niet voldoende. Documenten waaruit de ontbinding van de eerdere verplichting tot levering blijkt ontbreken. Dus moet er van worden uitgegaan dat de plaatsing van de warmtepompen op 6 januari 2020 de nakoming van de verplichting van 4 februari 2019 betreft. Daarmee staat voor het College vast dat de warmtepompen zijn aangeschaft voor de subsidieaanvraag.
4.4
Als de zwemschool deze juiste informatie bij de aanvraag had verstrekt, zou de minister geen subsidie hebben verleend voor de warmtepompen. De minister moet de subsidieaanvraag namelijk afwijzen als deze niet voldoet aan de eisen voor stimulerend effect (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 21 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:150, en de daar aangehaalde rechtspraak). Daarvan is in dit geval geen sprake.
4.5
De minister was dus op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd om de subsidie op nihil vast te stellen. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen staat vast dat de zwemschool bij haar aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat de verstrekking van juiste gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid. De minister heeft in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding hoeven zien om coulance te betrachten en tot een ander oordeel te komen.
Slotsom
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. M. Ettema

Bijlage

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Algemene groepsvrijstellingsverordening)
Artikel 2, aanhef en onder 23
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
23. „ aanvang van de werkzaamheden”: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt.
Artikel 6, eerste en tweede lid
1. Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.
2. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. De steunaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens: […]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid,
Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 10, tweede lid
2. Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c
1. Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 4.5.2, eerste lid
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een installatie of meer installaties voor de productie van duurzame energie.
Artikel 4.5.3, eerste lid
1. Voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning, komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.