In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2024, betreft het een beroep van Maatschap [naam 1] tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte voor GLB-betalingen. De zaak is ontstaan na een besluit van de minister op 19 maart 2021, waarin de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor het aanvraagjaar 2020 werd vastgesteld. De maatschap had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring en een wijziging van het uitbetalingsbedrag in een later besluit op 21 juni 2021. De maatschap heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, dat uiteindelijk werd vervangen door een vervangingsbesluit op 20 oktober 2021. Tijdens de zitting op 31 januari 2024 heeft de maatschap aanvullende gronden ingediend, maar ook enkele beroepsgronden ingetrokken.
Het College heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de subsidiabele hectares en de criteria die daarvoor gelden volgens de Europese regelgeving. De minister had verschillende percelen van de maatschap afgekeurd, wat leidde tot een geschil over de vastgestelde oppervlakte. Het College heeft vastgesteld dat de minister in sommige gevallen de perceelgrenzen niet correct had vastgesteld, wat leidde tot de conclusie dat het vervangingsbesluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Het College heeft het vervangingsbesluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister voor perceel 94 moet uitgaan van een subsidiabele oppervlakte van 0,28 ha. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de maatschap, vastgesteld op € 2.187,50.