ECLI:NL:CBB:2024:139

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
22/2028
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling GLB-inkomenssteun ongegrond door College van Beroep voor het Bedrijfsleven

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een landbouwbedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het landbouwbedrijf had beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister om een voorschot op de basis- en vergroeningsbetaling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het aanvraagjaar 2022 vast te stellen. De minister had in zijn besluit van 26 augustus 2022 de bezwaren van het landbouwbedrijf tegen het voorschotbesluit ongegrond verklaard, omdat het bedrijf minder percelen had opgegeven voor uitbetaling dan geregistreerd in 'Mijn percelen'. Het landbouwbedrijf voerde aan dat dit een kennelijke fout was en dat de minister de rechtsbeginselen had geschonden door geen gelegenheid te bieden om deze fout te herstellen.

Het College oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke fout. De minister had het voorschot vastgesteld op basis van de verzamelaanvraag en het was niet aan de minister om te onderzoeken waarom er een verschil was tussen de geregistreerde percelen en de opgegeven percelen. Het College volgde de minister in zijn standpunt dat de aanvraag geen tegenstrijdigheden of duidelijke vergissingen bevatte. De minister was gebonden aan de Europese regelgeving die harde termijnen stelt voor de indiening van de aanvraag en kon de aanvraag alleen aanpassen bij een kennelijke fout. Het College verklaarde het beroep van het landbouwbedrijf ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] (het landbouwbedrijf)

(gemachtigde: [naam 2] )

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

(gemachtigden: mrs. M. van den Brink en E.H.U.S. Pütz)

Procesverloop

Met het besluit van 20 juli 2022 heeft de minister een voorschot op de basis- en vergroeningsbetaling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het aanvraagjaar 2022 vastgesteld (voorschotbesluit).
Met het besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren tegen het voorschotbesluit ongegrond verklaard.
Het landbouwbedrijf heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 januari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de bestuurders van het landbouwbedrijf, [naam 3] en [naam 4] , de gemachtigde van het landbouwbedrijf en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Samenvatting
1.1
Partijen zijn het oneens over de hoogte van het voorschot op de basis- en vergroeningsbetaling, dat de minister het landbouwbedrijf heeft toegekend over het aanvraagjaar 2022. De minister heeft hem geen uitbetaling toegekend voor de dertig hectare subsidiabele landbouwgrond van Staatsbosbeheer die het landbouwbedrijf sinds 13 mei 2022 in beheer heeft. Het landbouwbedrijf heeft deze percelen niet vermeld in de Gecombineerde opgave (hierna: verzamelaanvraag) waarmee de inkomenssteun is aangevraagd. Wel heeft hij deze percelen geregistreerd via “Mijn Percelen” in Mijn RVO.
1.2
Het landbouwbedrijf voert aan dat de percelen ten onrechte niet zijn uitbetaald. Het is een kennelijke fout geweest om ze niet in de verzamelaanvraag te vermelden. De percelen stonden wel in de perceelsregistratie. Door geen gelegenheid te bieden de fout te herstellen, heeft de minister het zorgvuldigheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel geschonden, aldus het landbouwbedrijf.
1.3
De beroepsgronden slagen niet. Van een kennelijke fout is alleen sprake als redelijkerwijs is uitgesloten dat de verzamelaanvraag conform de bedoeling van de aanvrager was. Dat in de perceelsregistratie meer percelen staan vermeld dan in de verzamelaanvraag kan vele redenen hebben. Het hoefde voor de minister niet duidelijk te zijn dat dit een fout was. De beginselen strekken niet zover dat de minister alsnog uitbetaling had moeten toekennen voor de niet in de verzamelaanvraag opgegeven percelen.
Besluitvorming
2.1
Het landbouwbedrijf is een natuurboerderij in [plaats] , [provincie] . Het bedrijf legt zich toe op het houden van zeldzame rassen runderen, natuurbeheer en het runnen van een boerderijwinkel aan huis. Met de verzamelaanvraag van 4 april 2022 heeft het landbouwbedrijf voor het jaar 2022 een basis- en vergroeningsbetaling uit het GLB aangevraagd. Daarbij heeft hij in totaal 59,58 hectare subsidiabele landbouwgrond opgegeven. Op 8 juni 2022 heeft hij een voorschot aangevraagd.
2.2
Op 13 mei 2022 heeft het landbouwbedrijf nog dertig extra hectares geregistreerd in ‘Mijn percelen’ (hierna: de perceelsregistratie) na deze in beheer te hebben gekregen van Staatsbosbeheer.
2.3
Met het voorschotbesluit heeft de minister het voorschot vastgesteld op € 16.086,60. De minister heeft het vastgestelde bedrag gebaseerd op de bijna zestig hectare landbouwgrond waarvoor het landbouwbedrijf in de verzamelaanvraag uitbetaling heeft aangevraagd.
2.4
Met het bestreden besluit heeft de minister dat standpunt gehandhaafd. De dertig later geregistreerde hectares zijn niet meegenomen. Het voorschot wordt bepaald op basis van de inhoud van de verzamelaanvraag. Dat is slechts anders als er sprake is geweest van een kennelijke fout bij het invullen van die verzamelaanvraag en daarvan is hier geen sprake, aldus de minister.
Beoordeling van het geschil in beroep
3.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Samengevat voert het landbouwbedrijf de volgende beroepsgronden aan. Het landbouwbedrijf heeft normaal gesproken meer dan tachtig betalingsrechten. Dat vormt een substantieel deel van het jaarlijkse inkomen. Op het moment van het indienen van de verzamelaanvraag beheerde het landbouwbedrijf door wisselingen in de beheergronden veel minder percelen dan gebruikelijk. Daarom heeft hij zich ingespannen om voor de peildatum 15 mei 2022 nieuwe beheergronden te verkrijgen. Dat lukte op 13 mei 2022, met een overeenkomst met Staatsbosbeheer. Hij heeft de circa dertig hectare nieuwe percelen direct geregistreerd in de perceelregistratie en ging ervan uit dat die gekoppeld was aan de verzamelaanvraag. Het landbouwbedrijf realiseerde zich niet dat hij de verzamelaanvraag opnieuw had moeten doen en was daarover verkeerd geïnformeerd door haar boekhouder. Het bedrijf is in financiële problemen gekomen, omdat hij wel kosten heeft moeten maken voor de nieuwe beheergronden. De minister had bij een eenvoudige administratieve controle kunnen vaststellen dat sprake was van een kennelijke fout. Immers, de omvang van haar perceeloppervlakte was groter dan in de verzamelaanvraag was opgegeven. De minister heeft te weinig feiten verzameld en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld. Ook is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel: de gevolgen zijn onevenredig en het doel van de regelgeving wordt niet gediend. Het landbouwbedrijf verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
3.3
Samengevat stelt de minister zich op het volgende standpunt. Volgens Europese regelgeving kan een aanvraag na het verstrijken van de termijn alleen nog worden aangepast als sprake is van een kennelijke fout. Bij de beoordeling of deze situatie zich voordoet, hanteert de minister het werkdocument van de Europese Commissie met nr. AGR 49533/2002 (het EC-werkdocument). Daaruit volgt dat de aanvraag onlogisch, onbegrijpelijk of tegenstrijdig moet zijn. Dat is hier volgens de minister niet het geval. Een verschil tussen het aantal geregistreerde percelen in de verzamelaanvraag en in de perceelregistratie kan vele redenen hebben. Het is de eigen verantwoordelijkheid van het landbouwbedrijf om de verzamelaanvraag juist in te vullen. Volgens de minister zijn er geen rechtsbeginselen geschonden. De belangenafweging die de minister kan maken bij de evenredigheidstoets is beperkt door (Europese) regelgeving.
3.4
Het College stelt vast dat uit Europese regelgeving volgt dat de verzamelaanvraag in het jaar 2022 ingediend moest worden in de periode van 1 maart tot en met 15 mei (artikel 13, eerste lid, van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014), behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Daarna volgt nog een kortingsperiode van 25 kalenderdagen waarin de verzamelaanvraag (opnieuw) kan worden ingediend met toepassing van een verlaging van de betalingen. Niet in geschil is dat de dertig hectare niet in de verzamelaanvraag zijn opgenomen in de aanvraagperiode of de kortingsperiode. Pas in de bezwaarfase is door het landbouwbedrijf kenbaar gemaakt dat hij voor deze percelen ook uitbetaling wenst. Evenmin is in geschil dat geen sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 640/2014. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de verzamelaanvraag sprake is geweest van een kennelijke fout.
3.5
Artikel 4 van Verordening (EU) nr. 809/2014 bepaalt dat steunaanvragen te allen tijde na de indiening mogen worden gecorrigeerd of aangepast als sprake is van een kennelijke fout. Dit artikel bepaalt dat de bevoegde autoriteit kennelijke fouten slechts mag erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten (hier: de steunaanvraag). Volgens vaste rechtspraak van het College mag de minister het EC-werkdocument als uitgangspunt nemen bij de invulling daarvan. Volgens het EC-werkdocument gaat het daarbij om situaties waarin de aanvraag een tegenstrijdigheid bevat die bij summier onderzoek opvalt, die wijst op een vergissing en waarvan het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de verzamelaanvraag conform de bedoeling van de aanvrager was (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 22 oktober 2019, ECLI:NL:CBB:2019:523). Het is daarbij niet de taak van de minister om zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen of een aanvrager door een andere verzamelaanvraag een gunstiger resultaat zou hebben verkregen. De minister is niet verplicht de aanvraag te vergelijken met eerdere door de betrokkene ingediende aanvragen en bij eventuele niet voor de hand liggende afwijkingen nadere vragen te stellen (zie de uitspraak van het College van 23 juli 2019, ECLI:NL:CBB:2019:305).
3.6
Het College volgt de minister in het standpunt dat geen sprake is van een kennelijke fout. De aanvraag bevat geen tegenstrijdigheden of duidelijke vergissingen. Zoals naar voren is gebracht door de minister kan een verschil tussen opgegeven perceeloppervlaktes in de verzamelaanvraag en de perceelsregistratie meerdere redenen hebben, bijvoorbeeld dat het landbouwbedrijf bepaalde geregistreerde percelen niet opgeeft, omdat ze niet subsidiabel zijn. Het is niet aan de minister om dat te onderzoeken.
3.7
Het College volgt de minister eveneens in zijn betoog dat geen sprake is van schending van rechtsbeginselen. De minister is gebonden aan de eerdergenoemde Europese regelgeving die harde termijnen stelt voor de indiening van de aanvraag. Daarna kan de aanvraag alleen nog worden aangepast als sprake is van een kennelijke fout. Bij de beoordeling heeft de minister gemotiveerd aangesloten bij de definitie die het EC-werkdocument geeft van het begrip kennelijke fout. Met deze handelwijze heeft de minister het besluit zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Ook is het besluit evenwichtig: uitbetaling van Europese gelden mag alleen plaatsvinden voor percelen waarvoor uitbetaling is aangevraagd. Het evenredigheidsbeginsel gaat niet zo ver dat de definities uit het EC-werkdocument terzijde geschoven kunnen worden.
4 Hieruit volgt dat het beroep van de maatschap niet slaagt. Het College zal het beroep daarom ongegrond verklaren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. M. Pier

Bijlage

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013
Artikel 24, tweede lid
Tenzij in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer gelijk aan het aantal subsidiabele hectaren dat de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a) van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in zijn steunaanvraag aangeeft en waarover hij beschikt op een door de
lidstaat vastgestelde datum. Die datum valt niet later dan de in de betrokken lidstaat vastgestelde datum voor de wijziging van zo'n steunaanvraag.
Artikel 32, eerste en tweede lid
1. De steun in het kader van de basisbetalingsregeling wordt aan landbouwers verleend na activering, door middel van een aangifte overeenkomstig artikel 33, lid 1, van een betalingsrecht per subsidiabele hectare in de lidstaat waar het is toegewezen. Elk geactiveerd betalingsrecht geeft recht op de jaarlijkse betaling van het in het kader van dat betalingsrecht vastgestelde bedrag, zulks onverminderd de toepassing van de financiële discipline, de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7, artikel 51, lid 2,en artikel 65, lid 2, onder c), van deze verordening, alsmede de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
2. In deze titel wordt onder "subsidiabele hectare" verstaan:
A ieder landbouwareaal van het bedrijf, met inbegrip van areaal dat op 30 juni 2003 niet in goede landbouwconditie verkeerde in de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden en bij die toetreding ervoor hebben gekozen de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet landbouwactiviteiten
wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; [..]
Artikel 33, eerste lid
1. Met het oog op de activering van de betalingsrechten als bedoeld in artikel 32, lid 1, geeft de landbouwer aan welke percelen overeenstemmen met de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren. Deze aangegeven percelen staan ter beschikking van de landbouwer op een door de lidstaat vastgestelde datum, die echter niet valt na de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de
steunaanvraag als bedoeld in de artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.
Gedelegeerde verordening EU) Nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad
Artikel 13: Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4, wordt bij indiening van een steunaanvraag of een betalingsaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de uiterste datum voor een dergelijke indiening zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. [..] Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en wordt geen steun of bijstand aan de begunstigde verleend.
2. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4, wordt ten aanzien van begunstigden die in verband met hun deelname aan de regelingen waarin de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) voorzien, overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 ook aan de randvoorwaarden moeten voldoen en die de verzamelaanvraag niet op de uiterste datum als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van het onderhavige artikel indienen, een verlaging met 1 % per werkdag toegepast. De maximale verlaging bedraagt 25 %. Het verlagingspercentage geldt voor het totale bedrag van de betalingen dat met de maatregelen in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 verband houdt, gedeeld door 3 bij herstructurering en omschakeling.
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europese Parlement en de Raad
Artikel 4: Kennelijke fout
Steunaanvragen, bijstandsaanvragen of betalingsaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken mogen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld. De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
Artikel 4.2
1. De landbouwer die aanspraak maakt op rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2. 1, tweede lid, maakt voor de aanvraag van betalingsrechten alsmede de activering van betalingsrechten en de aanvraag van betalingen gebruik van de verzamelaanvraag. [..]
3. Behoudens de toepassing van artikel 12, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 640/2014 wordt de verzamelaanvraag in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij de minister.
4. Bij de verzamelaanvraag legt de landbouwer alle bewijsstukken over die de minister nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag.