ECLI:NL:CBB:2019:305

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
18/318
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • C.H.R. Mattheussens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling 2017 en de eigen verantwoordelijkheid van de appellant bij de Gecombineerde opgave

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had verzocht om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2017, maar de minister had bij het primaire besluit van 9 december 2017 de uitbetaling toegewezen op basis van een perceeloppervlakte van 20,92 hectare. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij stelde dat de werkelijke grootte van zijn percelen 21,24 hectare was. Het bestreden besluit van 23 januari 2018 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop de appellant beroep instelde.

Tijdens de zitting op 9 mei 2019 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat het systeem van de minister zijn aanpassingen in de Gecombineerde opgave 2017 niet accepteerde. De minister stelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om de Gecombineerde opgave correct in te vullen en dat hij contact had moeten opnemen bij problemen. Het College oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een juiste perceelgrootte en dat hij akkoord was gegaan met de oppervlakte van 20,92 hectare in de Gecombineerde opgave.

Het College concludeerde dat de minister terecht was uitgegaan van de opgegeven perceeloppervlakte en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de appellant in het invullen van de Gecombineerde opgave en de gevolgen van eventuele fouten in deze aanvraag.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink)

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellant om uitbetaling van de betalingsrechten (de basis- en de vergroeningsbetaling) voor het jaar 2017 toegewezen.
Bij besluit van 23 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant heeft op 30 april 2017 bij de Gecombineerde opgave 2017 om uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling verzocht.
1.2
Bij het primaire besluit is verweerder bij de uitbetaling uitgegaan van een perceeloppervlakte van 20,92 hectare (ha).
1.3
Op 10 december 2017 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat de werkelijke grootte van de percelen 21,24 ha is en dat hij de aanvraag voor dat aantal hectares heeft gedaan.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zelf een totale oppervlakte van 20,92 ha heeft opgegeven. Aan het verzoek van appellant om de perceelgrootte te wijzigen, kan verweerder niet tegemoet komen. Wijzingen die na de uiterste indieningsdatum zijn ontvangen, worden niet aanvaard. Een onregelmatigheid in de aanvraag kan enkel nog worden hersteld indien er sprake is van een kennelijke fout, aldus verweerder. Verweerder is van mening dat er in het geval van appellant geen sprake is van een kennelijke fout omdat de aanvraag niet onlogisch of onbegrijpelijk is ingevuld. Het verschil in hectare was niet zodanig groot dat het werd gezien als een tegenstrijdigheid in de aanvraag. Daarnaast was er geen tegenstrijdigheid te vinden in het ‘overzicht gewaspercelen’ en de Gecombineerde opgave van appellant. In beide documenten heeft appellant zijn percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 20,92 ha. Bovendien had appellant volgens verweerder zijn percelen groter kunnen intekenen.
3. Appellant voert in beroep aan dat hij het niet eens is met het standpunt van verweerder dat hij zelf een totale oppervlakte van 20,92 ha heeft opgegeven. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij zijn percelen groter heeft ingetekend, maar dat het systeem van verweerder deze aanpassingen niet accepteerde in de Gecombineerde opgave 2017. Dit heeft volgens appellant tot gevolg gehad dat er bij de uitbetaling is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van 20,92 ha.
4. In aanvulling op het bestreden besluit voert verweerder in beroep nog aan dat het de verantwoordelijkheid van appellant is om ervoor te zorgen dat de Gecombineerde opgave juist is ingevuld. Indien voorgedrukte informatie niet klopt, is appellant gehouden dit te wijzigen. Appellant heeft dit blijkbaar niet gedaan, aldus verweerder. Daarnaast mag van een professionele landbouwer als appellant verwacht worden dat hij contact opneemt met verweerder als hij problemen heeft met het invullen van de oppervlakte. Appellant heeft dit nagelaten.
5. Het College stelt vast dat appellant zijn percelen in ‘Mijn percelen’ groter had kunnen intekenen dan de door verweerder voorgestelde oppervlakte. Appellant geeft aan dat hij in de Gecombineerde opgave 2017 niet handmatig kon aangeven dat zijn percelen groter waren dan de voorgestelde oppervlakte. Het College laat in het midden of dit inderdaad het geval is geweest, omdat dit voor de beoordeling van dit geschil niet noodzakelijk is. Op grond van artikel 17, vijfde lid, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden, is appellant namelijk gehouden om de Gecombineerde opgave juist in te vullen en de voorgedrukte informatie in de Gecombineerde opgave te wijzigen als deze onjuiste informatie bevat. Appellant is er dus zelf verantwoordelijk voor om een juiste perceelgrootte aan te vragen. Gelet hierop had het op de weg van appellant gelegen om contact op te nemen met verweerder over het feit dat hij niet het juiste aantal hectare kon invullen in de Gecombineerde opgave 2017. Nu appellant dit niet heeft gedaan, heeft hij zelf het risico genomen dat de perceelgrootte kleiner uit kon vallen dan de gewenste 21,24 ha. Daarbij komt dat appellant in de Gecombineerde opgave 2017 akkoord is gegaan met een totale perceeloppervlakte van 20,92 ha. Het College is daarom van oordeel dat verweerder bij de uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling van appellant terecht is uitgegaan van een perceeloppervlakte van 20,92 ha.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.
w.g. T. Pavićević w.g. C.H.R. Mattheussens