ECLI:NL:CBB:2024:137

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
21/767
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling GLB-inkomenssteun ongegrond; geen uitbetaling voor perceel van Staatsbosbeheer

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een landbouwbedrijf tegen de vaststelling van de basis- en vergroeningsbetaling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het aanvraagjaar 2020. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had in zijn besluit van 14 juni 2021 de bezwaren van het landbouwbedrijf tegen het vaststellingsbesluit van 29 januari 2021 ongegrond verklaard. Het landbouwbedrijf had geen uitbetaling gekregen voor perceel 52, omdat de minister van mening was dat het bedrijf geen geldige gebruikstitel voor dit perceel had.

Het landbouwbedrijf stelde dat het perceel in gebruik was op basis van een grondgebruikersverklaring met een stichting die het perceel beheert. Het College oordeelde echter dat de gebruikstitel niet voldeed aan de vereisten, omdat de stichting geen eigenaar of pachter was en derhalve geen geldige gebruikstitel kon verschaffen. De minister had terecht geconcludeerd dat het landbouwbedrijf niet over een geldige gebruikstitel beschikte, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van GLB-uitbetalingen.

De uitspraak benadrukt het belang van een geldige gebruikstitel voor landbouwers om aanspraak te maken op subsidies en dat feitelijk gebruik van een perceel niet automatisch leidt tot het recht op uitbetaling. Het College verklaarde het beroep van het landbouwbedrijf ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] (het landbouwbedrijf)

(gemachtigde: A.H.J. van der Putten)

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigden: mrs. M. van den Brink en E.H.U.S. Pütz)
met als derde partij
Staatsbosbeheer,te Amersfoort
(gemachtigde: A. Durville)

Procesverloop

Met het besluit van 29 januari 2021 heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het aanvraagjaar 2020 vastgesteld (vaststellingsbesluit).
Met het besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren tegen het vaststellingsbesluit ongegrond verklaard.
Het landbouwbedrijf heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 januari 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de drie partijen deelgenomen.

Overwegingen

Samenvatting
1.1
Partijen zijn het oneens over de hoogte van de steun in het kader van de basisbetalingsregeling die de minister aan het landbouwbedrijf heeft toegekend over het aanvraagjaar 2020. De minister heeft geen uitbetaling toegekend voor perceel 52. Volgens de minister had het landbouwbedrijf voor dit perceel geen geldige gebruikstitel. Dit perceel is ook door de eigenaar, Staatsbosbeheer, in de Gecombineerde opgave opgegeven.
1.2
Het landbouwbedrijf voert aan dat haar geldige gebruikstitel volgt uit een grondgebruikersverklaring tussen haar en de [naam 2] ( [naam 2] ), aan wie Staatsbosbeheer het perceel in beheer heeft gegeven. Het landbouwbedrijf geeft aan dat zij dit perceel in gebruik heeft gehad.
1.3
Het College is het met de minister eens dat een geldige gebruikstitel voor perceel 52 ontbreekt. Het betreft natuurgronden in eigendom van Staatsbosbeheer. Weliswaar heeft het landbouwbedrijf het perceel feitelijk in gebruik gehad, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat zij daarmee ook het beheer heeft gehad over dit perceel. De grondgebruikersverklaring, die niet door Staatsbosbeheer is afgesloten, geeft het landbouwbedrijf geen geldige gebruikstitel die haar de bevoegdheid gaf het perceel met een zekere autonomie te gebruiken voor de uitoefening van haar landbouwactiviteiten.
Besluitvorming
2.1
Het landbouwbedrijf is een rundvee- en akkerbouwbedrijf in [plaats] . Met de Gecombineerde opgave van 11 mei 2020 (hierna: de verzamelaanvraag) heeft het landbouwbedrijf voor het jaar 2020 een basis- en vergroeningsbetaling uit het GLB aangevraagd.
2.2
Met het vaststellingsbesluit heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling bepaald op € 24.577,25. De minister heeft geen uitbetaling toegekend voor het perceel met nummer 52, omdat het landbouwbedrijf dit volgens de minister niet in beheer had op de peildatum 15 mei 2020.
2.3
Met het bestreden besluit heeft de minister dat standpunt gehandhaafd. Perceel 52 is ook door de eigenaar Staatsbosbeheer opgegeven voor uitbetaling. Volgens Staatsbosbeheer is het landbouwbedrijf niet gerechtigd om dit perceel op te geven voor GLB-uitbetalingen. Daarom concludeert de minister dat het landbouwbedrijf niet over een geldige gebruikstitel beschikt. Dat is een vereiste voor het aanmerken van een perceel als subsidiabel landbouwareaal. De minister laat perceel 52 daarom buiten beschouwing.
Beoordeling van het geschil in beroep
3.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Het landbouwbedrijf voert, samengevat, de volgende gronden tegen het bestreden besluit aan. Het landbouwbedrijf voldoet aan de voorwaarden om betaling te ontvangen voor het perceel 52. Zij gebruikte dit perceel op de peildatum voor landbouwactiviteiten, namelijk begrazing door haar dieren en jaarlijks maaien. Staatsbosbeheer heeft dit perceel in beheer gegeven bij de [naam 2] . Het landbouwbedrijf heeft een grondgebruikersverklaring met [naam 2] overgelegd, waaruit haar gebruikstitel blijkt. Deze overeenkomst geeft haar het exclusieve en feitelijke gebruik van het perceel. Niet alleen de eigenaar, maar ook een pachter kan een gebruikstitel verschaffen. Of Staatsbosbeheer de [naam 2] daarvoor toestemming heeft gegeven, is een kwestie tussen die twee partijen. Die doet niet af aan de geldige gebruikstitel van het landbouwbedrijf.
3.3
De minister stelt zich, samengevat, op het volgende standpunt. Om betalingsrechten te kunnen activeren moet een landbouwer het desbetreffende perceel in beheer hebben. Uit Europese rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 oktober 2010, ECLI:EU:C:2010:606, Landkreis Bad Durkheim, C-61/09) blijkt dat een oppervlakte onder andere subsidiabel is als de landbouwer over een gebruikstitel beschikt die hem de bevoegdheid geeft om de percelen met een zekere autonomie voor de uitoefening van zijn landbouwactiviteiten te gebruiken. Dat blijkt ook uit vaste rechtspraak van het College. De [naam 2] is niet de eigenaar of pachter van het perceel en kon geen geldige gebruikstitel aan het landbouwbedrijf verschaffen. Staatsbosbeheer heeft benadrukt dat hiervoor geen toestemming bestond. De gebruikstitel ontbreekt daarom.
3.4
Staatsbosbeheer heeft ter zitting, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Staatsbosbeheer is eigenaar van perceel 52. Zij heeft het perceel in haar Gecombineerde opgave 2020 opgegeven als natuurgrond, niet om voor dit perceel GLB-uitbetalingen te ontvangen. Staatsbosbeheer ontvangt subsidies in het kader van het Subsidiestelsel Natuur- en landschapsbeheer (SNL). De landschapselementen van dit perceel worden beheerd door vrijwilligers van een kleine, lokale stichting, de [naam 2] . Daarover heeft Staatsbosbeheer een gebruiksovereenkomst afgesloten met de [naam 2] . Zij heeft die overeenkomst ter zitting overgelegd en gewezen op de volgende passages:
“[..]- De gebruiker zal de genoemde percelen beheren volgens de voorwaarden van het SNL van de provincie [provincie] ; [..]
- Partijen beogen uitdrukkelijk met deze overeenkomst geen pachtovereenkomst aan te gaan en het object wordt dan ook niet in gebruik verstrekt ter uitoefening van bedrijfsmatige landbouw;
- Partijen wensen over het gebruik en medegebruik van het object afspraken vast te leggen; [..]
- Gebruiker is niet bevoegd de aard, bestemming, inrichting of gedaante van het in gebruik gegeven object geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van Staatsbosbeheer;
- Gebruiker is niet bevoegd het in gebruik gegeven object aan een ander in gebruik of genot af te staan of aan een ander te verhuren of te verpachten.”
Begrazing door vee is een goede manier om deze percelen te beheren. De [naam 2] beschikt zelf niet over dieren. Daarom heeft de [naam 2] een grondgebruikersverklaring gesloten met het landbouwbedrijf. Staatsbosbeheer wist dat en heeft daartegen geen bezwaar. Het gaat daarbij uitdrukkelijk alleen om het laten grazen van de dieren en zeker niet om commerciële landbouw. Dat blijkt ook uit de grondgebruikersverklaring van [naam 2] en het landbouwbedrijf. Daarin staat dat, voor zover van belang:
“[..] het gebruik van het natuurterrein uitdrukkelijk niet leidt tot enige vorm van pachtrechten. Deze verklaring geeft de gebruiker geen recht tot deelname aan het stelsel ANLb en de in gebruik gegeven hectares mogen niet worden opgevoerd voor derogatie.”
Ook blijkt hieruit dat maaiactiviteiten alleen in samenspraak met de gebruikgever plaatsvinden en daarvoor specifieke aanwijzingen moeten worden gegeven. Dat geldt ook voor het eventueel bijvoeren van het vee.
3.5
Het College oordeelt als volgt. Uit vaste rechtspraak van het College blijkt dat percelen tot een bedrijf behoren als de landbouwer het perceel feitelijk in gebruik heeft en tevens beschikt over een (vormvrije) gebruikstitel voor dat perceel. De gebruikstitel moet de landbouwer de bevoegdheid geven om de percelen voor de uitoefening van een landbouwactiviteit te beheren. Daarvoor is vereist dat de landbouwer bij die uitoefening over voldoende autonomie beschikt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CBB:2019:558). Doorslaggevend is wie bevoegd is om te besluiten welke landbouwactiviteiten op die hectare worden verricht en wie de uit deze activiteiten voortvloeiende voordelen geniet en financiële risico’s draagt (zie de uitspraak van het College van 27 oktober 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BO2437).
3.6
Uit de gebruiksovereenkomst tussen Staatsbosbeheer en de [naam 2] , de grondgebruikersverklaring tussen de [naam 2] en het landbouwbedrijf, en de toelichting van Staatsbosbeheer ter zitting blijkt het volgende. Perceel 52 is natuurgrond van Staatsbosbeheer die daarvoor SNL-subsidies ontvangt. Het beheer van de landschapselementen van dit perceel wordt verricht door de lokale vrijwilligersstichting [naam 2] . Er is geen sprake van pacht en de [naam 2] kan dit perceel evenmin autonoom beheren of aan een ander in gebruik geven. Wel mocht de [naam 2] met het landbouwbedrijf overeenkomen begrazing te laten plaatsvinden. De grondgebruikersverklaring tussen de [naam 2] en het landbouwbedrijf strekt niet verder dan dat. De verklaring vermeldt uitdrukkelijk dat deze niet leidt tot enige vorm van pacht en verschaft het landbouwbedrijf geen bevoegdheid tot het uitoefenen van landbouwactiviteiten op dit perceel. Het College is het daarom met de minister eens dat een geldige gebruikstitel voor het landbouwbedrijf ontbrak. De minister heeft terecht geen uitbetaling toegekend voor het perceel met nummer 52.
Conclusie
4 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van het landbouwbedrijf niet slaagt. Het College zal het beroep daarom ongegrond verklaren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. M. Pier

Bijlage

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013
Artikel 32, eerste en tweede lid
1. De steun in het kader van de basisbetalingsregeling wordt aan landbouwers verleend na activering, door middel van een aangifte overeenkomstig artikel 33, lid 1, van een betalingsrecht per subsidiabele hectare in de lidstaat waar het is toegewezen. Elk geactiveerd betalingsrecht geeft recht op de jaarlijkse betaling van het in het kader van dat betalingsrecht vastgestelde bedrag, zulks onverminderd de toepassing van de financiële discipline, de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7, artikel 51, lid 2,en artikel 65, lid 2, onder c), van deze verordening, alsmede de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
2. In deze titel wordt onder "subsidiabele hectare" verstaan:
A ieder landbouwareaal van het bedrijf, met inbegrip van areaal dat op 30 juni 2003 niet in goede landbouwconditie verkeerde in de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden en bij die toetreding ervoor hebben gekozen de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet landbouwactiviteiten
wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; [..]
Artikel 33, eerste lid
1. Met het oog op de activering van de betalingsrechten als bedoeld in artikel 32, lid 1, geeft de landbouwer aan welke percelen overeenstemmen met de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren. Deze aangegeven percelen staan ter beschikking van de landbouwer op een door de lidstaat vastgestelde datum, die echter niet valt na de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de
steunaanvraag als bedoeld in de artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.
Gedelegeerde verordening EU) Nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad
Artikel 18, eerste en zesde lid
1. Voor een steunaanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling, de regeling voor kleine landbouwers, de herverdelingsbetaling, de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen en, in voorkomend geval, de regeling voor jonge landbouwers en wanneer de lidstaat de basisbetalingsregeling toepast, geldt het volgende:
a. a) indien het aangegeven aantal betalingsrechten hoger is dan het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt, worden de aangegeven betalingsrechten verlaagd tot het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt;
b) indien er een verschil tussen het aangegeven aantal betalingsrechten en het aangegeven areaal bestaat, wordt het aangegeven areaal aangepast aan het kleinste getal. Het onderhavige lid is niet van toepassing in het eerste jaar waarvoor betalingsrechten worden toegewezen.
6. Onverminderd administratieve sancties overeenkomstig artikel 19 geldt voor steunaanvragen en/of betalingsaanvragen in het kader van areaalgebonden steunregelingen en/of bijstandsmaatregelen dat, indien het aangegeven areaal groter is dan het voor een in artikel 17, lid 1, bedoelde gewasgroep
geconstateerde areaal, de steun wordt berekend op basis van het voor die gewasgroep geconstateerde areaal. Onverminderd artikel 60 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 geldt echter dat, indien het verschil tussen het totale geconstateerde areaal en het totale areaal dat in het kader van de bij de titels III, IV en V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steun ter betaling is aangegeven, of het totale areaal dat in het kader van een areaalgebonden bijstandsmaatregel ter betaling is aangegeven, niet meer dan 0,1 ha bedraagt, het geconstateerde areaal wordt gelijkgesteld aan het aangegeven areaal. In deze berekening wordt alleen uitgegaan van te hoge aangiften van arealen op het niveau van een in artikel 17, lid 1, bedoelde gewasgroep. Het bepaalde in de tweede alinea geldt niet wanneer het bedoelde verschil meer dan 20 % van het totale ter betaling aangegeven areaal uitmaakt.