ECLI:NL:CBB:2024:12

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
22/79
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtmaatregel en geldboete opgelegd aan Handelsmaatschappij B.V. wegens overtreding van de Landbouwkwaliteitswet

Op 16 januari 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van Handelsmaatschappij [naam 1] B.V. tegen de Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau. Het hoger beroep van [naam 1] is ongegrond verklaard. De zaak betreft een tuchtmaatregel in de vorm van een geldboete van € 2.500,-, opgelegd door het tuchtgerecht Kwaliteits-Controle-Bureau, wegens het vervoeren van een partij peren zonder deze terug te melden, ondanks een eerder afgegeven verklaring van niet-conformiteit. De inspecteur van KCB had op 1 juni 2021 een controle uitgevoerd en vastgesteld dat de partij peren niet voldeed aan de vereisten, wat leidde tot de afgifte van de verklaring van niet-conformiteit. Het tuchtgerecht oordeelde dat [naam 1] de wettelijke verplichting tot terugmelding had geschonden.

In hoger beroep voerde [naam 1] aan dat KCB haar niet had geattendeerd op de terugmeldplicht en dat zij al genoeg gestraft was door de opbrengstderving van tussen de € 12.000,- en € 13.000,-. Het College oordeelde echter dat [naam 1] op de hoogte was van de verplichting tot terugmelding, zoals blijkt uit de ondertekende verklaring van niet-conformiteit. De argumenten van [naam 1] werden verworpen, en het College oordeelde dat de opgelegde boete passend was, gezien de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van [naam 1]. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/79

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2024 op het hoger beroep van:

Handelsmaatschappij [naam 1] B.V., te [plaats 1] ( [naam 1] ),

(gemachtigde: [naam 2] )

tegen de uitspraak van het tuchtgerecht Kwaliteits-Controle-Bureau (tuchtgerecht) van 8 december 2021, met kenmerk TV/21/20201, naar aanleiding van een schriftelijke verklaring, tegen [naam 1] ingediend door de
Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau(KCB),
(gemachtigde KCB: mr. A.H.T. van Gijssel).

Procesverloop

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 8 december 2021.
KCB heeft hier schriftelijk op gereageerd.
De zitting was op 14 november 2023. Namens [naam 1] is niemand verschenen. KCB is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts is namens KCB verschenen [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1.1
Op 1 juni 2021 heeft een inspecteur van KCB op de vestiging van [naam 1] te [plaats 2] een controle uitgevoerd naar aanleiding van een door KCB bij een eerdere controle op 6 mei 2021 afgegeven verklaring van non-conformiteit wat betreft een partij peren ter grootte van 76 colli (partij peren). Omdat de partij peren niet was voorzien van de voorgeschreven aanduidingen, had de inspecteur deze partij afgekeurd en genoemde verklaring afgegeven. In een tuchtrechtelijke verklaring van 22 oktober 2021 zijn de bevindingen van de controles op 6 mei 2021 en 1 juni 2021 neergelegd en is opgenomen welke overtreding volgens de inspecteur is begaan.
1.2
KCB heeft door middel van een schriftelijke verklaring van 26 oktober 2021 een procedure tegen [naam 1] bij het tuchtgerecht aanhangig gemaakt.
Daarbij is [naam 1] het volgende ten laste gelegd:
“Het vervoeren, verplaatsen dan wel verhandelen dan wel vernietigen van een partij peren, groot 76 colli (voorraadbakken) à 250 kilogram, zonder deze aan het KCB terug te melden alvorens vervoer, verplaatsing, verhandeling dan wel vernietiging zou plaatsvinden, dit ondanks hetgeen is vermeld op de verklaring van niet conformiteit en ondanks de mededeling daarover van de inspecteur van het KCB aan Handelsmaatschappij [naam 1] B.V. op het moment van de opmaak van voornoemde verklaring en ondanks hetgeen is bepaald in artikel 14 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007.”
1.3
Bij de bestreden uitspraak van 8 december 2021 heeft het tuchtgerecht de ten laste gelegde overtreding bewezen verklaard en aan [naam 1] de tuchtmaatregel opgelegd van een geldboete van in totaal € 2.500,-, waarvan € 1.250,- onvoorwaardelijk en € 1.250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is besloten van de op 11 oktober 2019 in de zaak TV/08/2019 opgelegde voorwaardelijke boete van € 1.250,- een bedrag van € 625,- ten uitvoer te leggen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.1
[naam 1] voert aan dat functionarissen van het KCB het bedrijf in [plaats 2] op geen enkele wijze hebben geattendeerd op het feit dat het formulier voor het terugmelden van een partij afgekeurde peren nog niet was ingediend, terwijl deze functionarissen gemiddeld een paar keer per week op deze locatie aanwezig zijn. Daarnaast meent zij dat zij al genoeg is gestraft door de opbrengstderving van tussen de € 12.000,- en € 13.000,-, die het gevolg is van het feit dat in de afgekeurde partij peren een inwendige bruinverkleuring is opgetreden..
Verder wijst [naam 1] erop dat [naam 2] op 6 april 2021 een zware hersenschudding heeft opgelopen doordat hij met zijn sportfiets een aanrijding met een auto heeft gehad, waardoor hij nog maar twee ochtenden per week gedurende twee uur op het kantoor van zijn bedrijf kon komen.
2.2
Artikel 14 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Indien door de Stichting KCB bij een normcontrole wordt vastgesteld dat een partij groenten of fruit, die zich in het vrije verkeer binnen de Europese Unie bevindt, niet voldoet aan de in de verordening (EU) 543/2011 en de bij of krachtens verordening (EU) 1308/2013 gestelde eisen, wordt een verklaring van niet-conformiteit opgesteld als bedoeld in artikel 17, derde lid, van verordening (EU) 543/2011.
2. Een partij groenten of fruit, waarvoor de Stichting KCB een verklaring van niet-conformiteit heeft afgegeven, mag niet worden vervoerd, verplaatst, verhandeld of vernietigd zonder toestemming van de Stichting KCB overeenkomstig artikel 17, derde lid, van verordening (EU) 543/2011.
2.3
Het College overweegt dat niet in geschil is dat het KCB op 6 mei 2021 terecht een verklaring van niet-conformiteit heeft afgegeven op grond van artikel 14, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007, omdat de partij peren niet voldeed aan de in die bepaling genoemde eisen wat betreft de aanduidingen op de verpakking (land van herkomst). [naam 1] was daarom ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 gehouden om, alvorens deze afgekeurde partij te vervoeren, te verplaatsen, te verhandelen of te vernietigen, toestemming te vragen aan KCB (‘terug te melden’).
2.4
De beroepsgrond van [naam 1] dat functionarissen van KCB hebben nagelaten haar bedrijf te wijzen op het feit dat geen terugmelding was gedaan, begrijpt het College aldus dat [naam 1] om die reden van mening is dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Het College volgt [naam 1] hierin niet. De verplichting tot terugmelden aan het KCB is een wettelijke verplichting, waarvan [naam 1] als handelsmaatschappij op de hoogte behoort te zijn. [naam 1] was daarvan ook op de hoogte, omdat zij in de namens haar ondertekende non-conformiteitverklaring van 6 mei 2021 ook uitdrukkelijk op deze verplichting is gewezen. Het College ziet niet in waarom KCB [naam 1] er desondanks nogmaals aan had moeten herinneren dat zij de afgekeurde partij peren diende terug te melden.
2.5
Gelet op de ernst van de overtreding en wat hiervoor in 2.4 is overwogen over de verwijtbaarheid, acht het College de opgelegde geldboete van € 2.500,- (waarvan de helft voorwaardelijk) in dit geval passend en geboden. Van omstandigheden die aanleiding geven voor een lichtere tuchtmaatregel is niet gebleken. Dat [naam 1] , doordat in de wegens een tegenstrijdige herkomstaanduiding afgekeurde partij peren een bruinverkleuring is opgetreden, is getroffen door een opbrengstderving van tussen de € 12.000 en € 13.000, is daarvoor geen reden, omdat deze opbrengstderving los staat van het feit dat [naam 1] de verplichting om deze partij terug te melden niet is nagekomen. Ook de omstandigheid dat [naam 2] op 6 april 2021 een ernstig ongeval heeft gehad vormt – hoe betreurenswaardig ook – daarvoor geen reden. Dit ongeval neemt niet weg dat uit de tuchtrechtelijke verklaring blijkt dat de verklaring van niet-conformiteit waarin is gewezen op de verplichting tot terugmelding, is afgegeven aan een andere medewerker van het bedrijf. Deze verklaring is bovendien namens het bedrijf ondertekend en de betreffende inspecteur heeft een medewerker daarnaast ook mondeling gewezen op die verplichting. [naam 1] heeft deze gang van zaken niet betwist. Ook indien [naam 2] persoonlijk niet op het bedrijf aanwezig was als gevolg van het ongeval, kon voor het bedrijf duidelijk zijn dat de partij peren moest worden terug gemeld en moet het bedrijf geacht worden daartoe ook in staat te zijn geweest.
3 Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van [naam 1] ongegrond.
4 Deze uitspraak berust mede op de artikelen 13u, eerste lid, en artikel 13w, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. S.C. Stuldreher en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. H.G. Egter van Wissekerke