1.8Met het besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van de pluimveeslachterij tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard.
2. De pluimveeslachterij voert aan dat een ingrijpende maatregel, zoals een schorsing, alleen is toegestaan als er sprake is van een zeer ernstige situatie op het moment dat de schorsing ingaat. Volgens de pluimveeslachterij was daar geen sprake meer van op 12 april 2017, omdat zij na de aanzegging van de schorsing op 23 november 2016 aanzienlijke verbeteringen heeft doorgevoerd in haar slachtproces. Op 8 maart 2017 waren er nog wel tekortkomingen, maar die waren van ondergeschikte aard. In het schorsingsbesluit van 8 maart 2017, dat gewijzigd is op 27 maart 2017, is de pluimveeslachterij in de gelegenheid gesteld om de schorsing per 12 april 2017 te voorkomen, door maatregelen te nemen. Dit betekent volgens de pluimveeslachterij dat ter beoordeling staat of er op het moment dat de schorsing inging nog voldoende reden was om het bedrijf stil te leggen ter voorkoming van nieuwe overtredingen. Zij stelt zich op het standpunt dat de minister niet heeft aangetoond dat er op dat moment nog voldoende reden was om de schorsing in te laten gaan, omdat de minister in de beslissing op bezwaar verwijst naar overtredingen die hebben plaatsgevonden in de periode tot 23 februari 2017 en voor de periode daarna volstaat met de opmerking dat er nog steeds overtredingen zijn geconstateerd. De na 8 maart 2017 getroffen maatregelen hebben ertoe geleid dat het op 12 april 2017 nog voornamelijk ging om ondergeschikte overtredingen op het terrein van dierenwelzijn. De getroffen maatregelen hebben ertoe geleid dat de andere overtredingen nagenoeg waren beëindigd. Daarmee heeft de minister in de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd waarom de ingang van de schorsing per 12 april 2017 een evenredige maatregel was en kan de pluimveeslachterij zich niet goed verweren tegen de beslissing op bezwaar. De minister heeft ook niet onderbouwd waarom niet voor een minder vergaande maatregel, zoals het verlagen van de slachtsnelheid, is gekozen.
3. De minister stelt zich op het standpunt dat de erkenning terecht is geschorst en dat de schorsing terecht is ingegaan op 12 april 2017. Hij voert aan dat in de periode tussen de aanzegging van de schorsing en de effectuering daarvan, vanwege overtredingen op het gebied van (samengevat) hygiëne, diergezondheid en dierenwelzijn, 72 rapporten van bevindingen zijn opgesteld. Dit betekent dat er voldoende aanleiding was voor het schorsingsbesluit dat op 8 maart 2017 is genomen. Volgens de minister had de pluimveeslachterij voldoende inzicht in alle overtredingen die, ook nog na 23 februari 2017, zijn geconstateerd omdat er ook bestuurlijke boetes zijn opgelegd vanwege deze overtredingen en de pluimveeslachterij daartegen bezwaar heeft gemaakt. Na 23 februari 2017 en vóór de ingangsdatum van de schorsing zijn opnieuw overtredingen geconstateerd. Voor deze overtredingen zijn achttien rapporten van bevindingen opgesteld en aan de pluimveeslachterij bekendgemaakt. Het gaat om overtredingen op de volgende terreinen: dierenwelzijn (15), reiniging vrachtauto (1), en hygiëne (2). Voor al deze overtredingen is een bestuurlijke boete opgelegd. Hieruit volgt dat de pluimveeslachterij zich voldoende kon verweren. Dat er nog steeds overtredingen plaatsvonden betekent volgens de minister dat er voldoende grond was voor ingang van de schorsing. Dat een deel van de aangezegde boetes uiteindelijk niet is opgelegd, maakt dit niet anders. Bovendien had de pluimveeslachterij de schorsing kunnen voorkomen door vóór 11 april 2017, 10:00 uur, een aangepast verbeterplan in te dienen, waarin zij aantoonde dat de geldende wetgeving over levensmiddelen, bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn naleefde. Een dergelijk verbeterplan is voor dat tijdstip echter niet ingediend.
4. Het College moet de vraag beantwoorden of het besluit van de minister om het bezwaar van de pluimveeslachterij tegen de schorsing van de erkenning voor het slachten van pluimvee, ongegrond te verklaren, in rechte stand kan houden.