ECLI:NL:CBB:2024:119

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
21/1224
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over schorsing erkenning van een pluimveeslachterij in het kader van de Wet dieren

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 20 februari 2024, wordt de schorsing van de erkenning van een pluimveeslachterij besproken. De erkenning was geschorst door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na een reeks overtredingen op het gebied van levensmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn. De pluimveeslachterij had eerder een erkenning gekregen voor het slachten van pluimvee, maar na constatering van meerdere overtredingen in de periode van 2016 tot 2021, werd de erkenning op 8 maart 2017 geschorst. De minister stelde dat de pluimveeslachterij onvoldoende waarborgen bood voor de naleving van de wetgeving, ondanks ingediende verbeterplannen. De pluimveeslachterij voerde aan dat de schorsing onterecht was, omdat zij aanzienlijke verbeteringen had doorgevoerd. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom de schorsing op 12 april 2017 inging, en droeg de minister op om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen. De zaak blijft beperkt tot de beroepsgronden die in de tussenuitspraak zijn besproken, en verdere beslissingen over proceskosten en griffierecht worden in de einduitspraak genomen.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1224

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (pluimveeslachterij)

(gemachtigde: mr. E. Dans)
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit(als rechtsopvolger van: de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman)

Procesverloop

Met het besluit van 8 maart 2017, dat met het besluit van 27 maart 2017 is gewijzigd, is de erkenning van de pluimveeslachterij voor het mogen slachten van pluimvee (de erkenning) met ingang van 12 april 2017 om 15:00 uur geschorst.
Met het besluit van 26 april 2017 is de schorsing van de erkenning opgeheven per 1 mei 2017.
Met het besluit van 23 september 2021 heeft de minister de bezwaren van de pluimveeslachterij tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard.
De pluimveeslachterij heeft tegen het besluit van 23 september 2021 beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 januari 2024. Aan de zitting hebben namens de pluimveeslachterij deelgenomen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door hun gemachtigde. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [naam 1] B.V. exploiteert een pluimveeslachterij/-uitsnijderij. Voor deze activiteiten beschikt zij over een door de minister toegekende “erkenning levensmiddelen: slachthuis voor vleeskuikens” en een “erkenning levensmiddelen: uitsnijderij voor vlees van pluimvee”. Zij staat onder toezicht van de minister. Dit toezicht wordt feitelijk uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
1.1
Op 23 november 2016 is aan de pluimveeslachterij het voornemen bekendgemaakt om de toegekende erkenningen te schorsen. De reden daarvoor was dat in de periode van 19 januari 2016 tot en met 21 november 2016 een groot aantal overtredingen is geconstateerd van wetgeving over levensmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn (14 overtredingen in verband met verontreiniging van karkassen, 16 overtredingen van algemene hygiënevoorschriften, 8 overtredingen vanwege het onvoldoende reinigen en desinfecteren van uitrustingstukken en gereedschap, 26 overtredingen met betrekking tot dierenwelzijn, 9 overtredingen met betrekking tot dierlijke bijproducten, 3 overtredingen vanwege het vervoeren van vlees met een te hoge temperatuur, 3 overtredingen vanwege vuile containers en vervoersmiddelen waarmee het pluimvee is afgeleverd bij het slachthuis en het niet geven van inzage in het kwaliteitshandboek/HACCP-handboek). Daarbij heeft de minister laten weten dat de pluimveeslachterij schorsing van haar erkenning kan voorkomen als zij aantoont dat zij de voor haar bedrijf geldende wetgeving over levensmiddelen, bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn naleeft. Ook heeft de minister de pluimveeslachterij in overweging gegeven om de inhoud en de naleving van op de HACCP-beginselen gebaseerde kwaliteitshandboek te heroverwegen en zo nodig aan te passen. Als de minister vanaf 23 november 2016 gedurende drie maanden opnieuw overtredingen constateert, zal hij op basis van het aantal en de ernst van de geconstateerde overtredingen de erkenning van de pluimveeslachterijal dan niet schorsen.
1.2
In de periode van drie maanden na 23 november 2016 zijn opnieuw overtredingen geconstateerd: 6 overtredingen in verband met verontreiniging van karkassen (laatste constatering op 7 februari 2017), 16 overtredingen van algemene hygiënevoorschriften (laatste constatering op 23 februari 2017), 8 overtredingen vanwege het onvoldoende reinigen en desinfecteren van uitrustingstukken en gereedschap (laatste constatering op 27 januari 2017), 26 overtredingen met betrekking tot dierenwelzijn (laatste constatering op 22 februari 2017), 4 overtredingen met betrekking tot dierlijke bijproducten (laatste constatering op 3 februari 2017), 2 overtredingen vanwege het vervoeren van vlees met een te hoge temperatuur (laatste constatering op 8 februari 2017) en 9 overtredingen vanwege vuile containers en vervoersmiddelen waarmee het pluimvee is afgeleverd bij het slachthuis (laatste constatering op 3 februari 2017).
1.3
Vanwege deze overtredingen heeft de minister op 8 maart 2017 de erkenning voor het slachthuis geschorst met ingang van 9 maart 2017 om 17:00 uur en voor de uitsnijderij, de productie van vleesbereidingen en de opslag van categorie-3-materiaal, met ingang van 10 maart 2017 om 15:00 uur. Het op 17 februari 2017 ingediende verbeterplan 1.0 bood volgens de minister onvoldoende waarborgen en garanties dat de pluimveeslachterij bij haar toekomstige bedrijfsvoering de wetgeving zal naleven. In zijn besluit van 8 maart 2017 stelt de minister de opheffing van de schorsing in het vooruitzicht nadat de pluimveeslachterij ten genoegen van de minister voor haar inrichting een protocol heeft opgesteld met waarborgen en garanties over de naleving van de wetgeving in haar toekomstige bedrijfsvoering.
1.4
Naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening en de behandeling van dat verzoek op de zitting van 10 maart 2017, heeft de minister de werking van het schorsingsbesluit van 8 maart 2017 opgeschort tot de zitting bij de voorzieningenrechter. Deze opschorting is verlengd tot 28 maart 2017. Op verzoek van de pluimveeslachterij heeft de minister bij besluit van 27 maart 2017 het bestreden besluit in die zin gewijzigd dat de schorsing van de erkenning daadwerkelijk ingaat op 12 april 2017 om 15:00 uur. In het besluit van 27 maart 2017 gaf de minister te kennen dat de pluimveeslachterij om te voorkomen dat de schorsing daadwerkelijk in werking treedt, vóór 11 april 2017 om 10:00 uur een aangepast verbeterplan moest indienen.
1.5
Het op 23 maart 2017 ingediende verbeterplan 2.0 beoordeelde de minister als een verbetering, maar met te weinig waarborgen en garanties voor naleving van de wetgeving. Het op 10 april 2017 ingediende verbeterplan 3.0 beschouwde de minister als een verdere verbetering, maar nog steeds met te weinig waarborgen en garanties voor naleving van de wetgeving, met name wat betreft dierenwelzijn. Op 11 april 2017 heeft de pluimveeslachterij verbeterplan 4.0 ingediend. Ook dit verbeterplan bood volgens de minister nog steeds onvoldoende waarborgen en garanties voor naleving van de wetgeving met betrekking tot levensmiddelen, bescherming van dierengezondheid en dierenwelzijn. Daarom heeft de minister de schorsing van de erkenning per 12 april 2017 laten ingaan.
1.6
Een tweede verzoek om voorlopige voorziening is op 14 april 2017 tijdens een zitting van de voorzieningenrechter behandeld. Tijdens deze zitting heeft de minister het schorsingsbesluit gedeeltelijk ingetrokken, namelijk voor zover het ging om de schorsing van de erkenningen voor het uitsnijden van pluimveekarkassen, het produceren van vleesbereidingen en de opslag en verwerking van categorie drie dierlijke producten.
1.7
Op 21 april 2017 diende de pluimveeslachterij verbeterplan 5.0 in. Dit verbeterplan bood naar het oordeel van de NVWA voldoende waarborgen en garanties voor de naleving van de geldende wetgeving in het slachthuis. Op 26 april 2017 heeft de minister daarom besloten tot opheffing van de schorsing van de erkenning met ingang van 1 mei 2017.
1.8
Met het besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van de pluimveeslachterij tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard.
2. De pluimveeslachterij voert aan dat een ingrijpende maatregel, zoals een schorsing, alleen is toegestaan als er sprake is van een zeer ernstige situatie op het moment dat de schorsing ingaat. Volgens de pluimveeslachterij was daar geen sprake meer van op 12 april 2017, omdat zij na de aanzegging van de schorsing op 23 november 2016 aanzienlijke verbeteringen heeft doorgevoerd in haar slachtproces. Op 8 maart 2017 waren er nog wel tekortkomingen, maar die waren van ondergeschikte aard. In het schorsingsbesluit van 8 maart 2017, dat gewijzigd is op 27 maart 2017, is de pluimveeslachterij in de gelegenheid gesteld om de schorsing per 12 april 2017 te voorkomen, door maatregelen te nemen. Dit betekent volgens de pluimveeslachterij dat ter beoordeling staat of er op het moment dat de schorsing inging nog voldoende reden was om het bedrijf stil te leggen ter voorkoming van nieuwe overtredingen. Zij stelt zich op het standpunt dat de minister niet heeft aangetoond dat er op dat moment nog voldoende reden was om de schorsing in te laten gaan, omdat de minister in de beslissing op bezwaar verwijst naar overtredingen die hebben plaatsgevonden in de periode tot 23 februari 2017 en voor de periode daarna volstaat met de opmerking dat er nog steeds overtredingen zijn geconstateerd. De na 8 maart 2017 getroffen maatregelen hebben ertoe geleid dat het op 12 april 2017 nog voornamelijk ging om ondergeschikte overtredingen op het terrein van dierenwelzijn. De getroffen maatregelen hebben ertoe geleid dat de andere overtredingen nagenoeg waren beëindigd. Daarmee heeft de minister in de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd waarom de ingang van de schorsing per 12 april 2017 een evenredige maatregel was en kan de pluimveeslachterij zich niet goed verweren tegen de beslissing op bezwaar. De minister heeft ook niet onderbouwd waarom niet voor een minder vergaande maatregel, zoals het verlagen van de slachtsnelheid, is gekozen.
3. De minister stelt zich op het standpunt dat de erkenning terecht is geschorst en dat de schorsing terecht is ingegaan op 12 april 2017. Hij voert aan dat in de periode tussen de aanzegging van de schorsing en de effectuering daarvan, vanwege overtredingen op het gebied van (samengevat) hygiëne, diergezondheid en dierenwelzijn, 72 rapporten van bevindingen zijn opgesteld. Dit betekent dat er voldoende aanleiding was voor het schorsingsbesluit dat op 8 maart 2017 is genomen. Volgens de minister had de pluimveeslachterij voldoende inzicht in alle overtredingen die, ook nog na 23 februari 2017, zijn geconstateerd omdat er ook bestuurlijke boetes zijn opgelegd vanwege deze overtredingen en de pluimveeslachterij daartegen bezwaar heeft gemaakt. Na 23 februari 2017 en vóór de ingangsdatum van de schorsing zijn opnieuw overtredingen geconstateerd. Voor deze overtredingen zijn achttien rapporten van bevindingen opgesteld en aan de pluimveeslachterij bekendgemaakt. Het gaat om overtredingen op de volgende terreinen: dierenwelzijn (15), reiniging vrachtauto (1), en hygiëne (2). Voor al deze overtredingen is een bestuurlijke boete opgelegd. Hieruit volgt dat de pluimveeslachterij zich voldoende kon verweren. Dat er nog steeds overtredingen plaatsvonden betekent volgens de minister dat er voldoende grond was voor ingang van de schorsing. Dat een deel van de aangezegde boetes uiteindelijk niet is opgelegd, maakt dit niet anders. Bovendien had de pluimveeslachterij de schorsing kunnen voorkomen door vóór 11 april 2017, 10:00 uur, een aangepast verbeterplan in te dienen, waarin zij aantoonde dat de geldende wetgeving over levensmiddelen, bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn naleefde. Een dergelijk verbeterplan is voor dat tijdstip echter niet ingediend.
4. Het College moet de vraag beantwoorden of het besluit van de minister om het bezwaar van de pluimveeslachterij tegen de schorsing van de erkenning voor het slachten van pluimvee, ongegrond te verklaren, in rechte stand kan houden.
4.1
De pluimveeslachterij beschikt over een door de minister toegekende “erkenning levensmiddelen: slachthuis voor vleeskuikens”. Op grond van artikel 4, tweede en derde lid, van Verordening 853/2004 [1] is het verboden om als slachthuis in bedrijf te zijn zonder deze erkenning. Op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel e, van Verordening 882/2004 [2] gelezen in samenhang met artikel 54, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van Verordening 882/2004, artikel 6.3, tweede lid van de Wet dieren en artikel 3, tweede lid, onderdeel b, sub 1°, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, kan de minister de erkenning intrekken indien ernstige tekortkomingen worden vastgesteld en de exploitant van de erkende inrichting niet voldoende garanties kan bieden met betrekking tot de toekomstige productie. De erkenning wordt evenwel opgeschort indien de exploitant kan garanderen de gebreken binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.
4.2
Op 23 november 2016 heeft de minister aan de pluimveeslachterij het voornemen bekendgemaakt om de erkenningen te schorsen indien er in de drie maanden vanaf die datum opnieuw overtredingen worden geconstateerd. In de periode van drie maanden na 23 november 2016 zijn opnieuw overtredingen geconstateerd. Daarom heeft de minister op 8 maart 2017 een schorsingsbesluit genomen. De overtredingen die de minister ten grondslag heeft gelegd aan het voornemen worden niet betwist. De overtredingen die de minister aan het besluit van 8 maart 2017 ten grondslag heeft gelegd en die hebben plaatsgevonden in de periode tussen de aanzegging en 23 februari 2017, worden ook niet betwist. Betwist wordt dat op 8 maart 2017 en op 12 april 2017 nog voldoende reden was voor het opleggen respectievelijk laten ingaan van het schorsingsbesluit omdat de pluimveeslachterij in de tussentijd aanzienlijke verbeteringen heeft doorgevoerd in het slachtproces. Deze verbeteringen waren zodanig dat zij het schorsingsbesluit en de daadwerkelijke stilleging van het bedrijf niet konden rechtvaardigen.
4.3
Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de minister op goede gronden heeft besloten de erkenning te schorsen. Aan de schorsing van de erkenning heeft de minister ten grondslag gelegd dat de pluimveeslachterij er in de drie maanden na de aanzegging van het voornemen om de erkenning te schorsen, niet voor heeft gezorgd dat in alle stadia van de bedrijfsprocessen wordt voldaan aan de daarvoor geldende verplichtingen. Verder is de minister in het schorsingsbesluit uitvoerig ingegaan op het verbeterplan dat de pluimveeslachterij op 16 februari 2017 heeft ingediend. De minister zag in dit verbeterplan echter onvoldoende waarborgen en garanties om af te zien van de schorsing. In de drie maanden na de aanzegging zijn er nog 72 rapporten van bevindingen opgemaakt waaruit blijkt dat er overtredingen zijn begaan. De periode van drie maanden liep af op 23 februari 2017. Tussen 23 februari 2017 en het schorsingsbesluit zijn er nog 18 bestuurlijke boetes opgelegd aan de pluimveehouderij. Hoewel de pluimveeslachterij vindt dat het motiveringsbeginsel is geschonden en dat zij in haar verdedigingsbelang is geschaad, omdat de minister onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke overtredingen de schorsing rechtvaardigden, heeft zij niet betwist dat er na de aanzegging van de schorsing nog overtredingen hebben plaatsgevonden en dat er na 23 februari 2017 nog achttien bestuurlijke boetes aan haar zijn opgelegd wegens overtreding van bepalingen op het gebied van dierenwelzijn, reiniging vrachtauto en hygiëne. De minister heeft in het schorsingsbesluit voldoende duidelijk toegelicht welke overtredingen in aanmerking zijn genomen. Het College volgt de minister daarom in zijn standpunt dat er sprake was van ernstige tekortkomingen, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel e, van Verordening 882/2004. Het College volgt de minister ook in zijn standpunt dat het verbeterplan van 16 februari 2017 onvoldoende garanties bood op naleving van de wettelijke normen, omdat de voorgestelde verbeteringen te weinig concreet waren. De minister was daarom op 8 maart 2017 bevoegd om de schorsingsmaatregel, bedoeld in artikel 54, tweede lid, aanhef en onder f, van Verordening 882/2004 te treffen.
4.4
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de minister de schorsing op goede gronden heeft laten ingaan. In het schorsingsbesluit van 8 maart 2017 staat dat de schorsing ingaat per 9 maart 17:00 uur. Deze ingangsdatum is, zoals onder 1.4 is vermeld, uiteindelijk met het besluit van 27 maart 2017 gewijzigd in 12 april 2017 15:00 uur. Daarnaast is in het wijzigingsbesluit van 27 maart 2017 opgenomen dat de pluimveeslachterij kan voorkomen dat de schorsing daadwerkelijk ingaat, door vóór 11 april 2017 10:00 uur een aangepast verbeterplan in te sturen. Op 30 maart 2017 heeft de pluimveeslachterij een aangepast verbeterplan ingediend (verbeterplan 3.0). Dit verbeterplan is op 10 april 2017 met de pluimveeslachterij besproken. Omdat de minister nog meer waarborgen en garanties voor de naleving van de wetgeving met betrekking tot dierenwelzijn nodig achtte, heeft de pluimveeslachterij het verbeterplan opnieuw aangepast. Op 11 april 2017 heeft de minister verbeterplan 4.0 ontvangen. In een brief van 12 april 2017 heeft de minister aan de pluimveeslachterij laten weten dat verbeterplan 4.0 “in onvoldoende mate de door de NVWA verlangde waarborgen en garanties voor de naleving van de wetgeving met betrekking tot levensmiddelen, bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn biedt.” Verder staat in de brief: “Dit wordt mede geïllustreerd door de overtredingen op het gebied van dierenwelzijn die de afgelopen weken bij u zijn geconstateerd.”. De brief vermeldt dat het gevolg is dat de schorsing in werking treedt op 12 april 2017 om 17:00 uur.
4.5
Het College stelt vast dat de brief van 12 april 2017 niet vermeldt waarom verbeterplan 4.0 nog steeds onvoldoende waarborgen en garanties bood voor de naleving. Het op 21 april 2017 ingediende verbeterplan 5.0 bood die waarborgen en garanties kennelijk wel voldoende, want naar aanleiding van dit verbeterplan is de schorsing per 1 mei 2017 opgeheven. Ter zitting kon de minister desgevraagd, niet aangeven waarom verbeterplan 4.0 nog onvoldoende was en verbeterplan 5.0 wel voldoende. De combinatie van verbeterplan 4.0 met het gegeven dat er in de voorgaande weken nog steeds overtredingen waren geconstateerd terwijl de pluimveeslachterij al veel tijd had gekregen om de processen te verbeteren, was volgens de minister voldoende aanleiding om de schorsing te laten ingaan.
4.6
Door in de brief van 12 april 2017 niet te vermelden waarom verbeterplan 4.0 nog steeds onvoldoende waarborgen en garanties bood voor de naleving, is naar het oordeel van het College niet duidelijk geworden of de minister de schorsing in dit geval terecht heeft laten ingaan. De enkele verwijzing naar overtredingen die de afgelopen weken zijn geconstateerd, geeft evenmin de vereiste duidelijkheid. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de minister op te dragen het hierboven geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen. Om het gebrek te herstellen, moet de minister alsnog motiveren waarom verbeterplan 4.0 nog onvoldoende was, zodat ingang van de schorsing gerechtvaardigd was. Hiertoe zal een termijn van acht weken worden gesteld na verzending van deze tussenuitspraak. Het College zal vervolgens de pluimveeslachterij in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk haar zienswijze te geven over de wijze waarop het gebrek is hersteld. In dat geval en in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal het College in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
4.7
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met een goede procesorde wordt geacht.
4.8
Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:
  • draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. W.J.A.M. Van Brussel en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van J. van de Coterlet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. J. van de Coterlet

Bijlage

De van toepassing zijnde regelgeving, luidt voor zover hier van belang, als volgt:

Verordening 853/2004

Artikel 4
[…]
2. Onverminderd artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004, mogen
inrichtingen waar de producten van dierlijke oorsprong worden gehanteerd
waarvoor bijlage III voorschriften bevat, niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde
autoriteit ze overeenkomstig lid 3 heeft erkend, met uitzondering van
inrichtingen waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot:
a. a) primaire productie;
b) vervoer;
c) de opslag van producten waarvoor geen opslag met geconditioneerde
temperatuur vereist is,
of
d) kleinhandel, met uitzondering van de verrichtingen waarop deze
verordening overeenkomstig artikel 1, lid 5, onder b), van toepassing is.
3. Een inrichting die aan de in lid 2 bedoelde erkenning is onderworpen, mag niet
in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit, overeenkomstig Verordening (EG)
nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de
officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van
dierlijke oorsprong:
a. a) de inrichting erkend heeft na een inspectiebezoek ter plaatse,
of
b) de inrichting voorwaardelijk erkend heeft.
[…]

Verordening 882/2004

Artikel 31
[…]
2. […]
e. Bij haar officiële controles toetst de bevoegde autoriteit de erkenning van
inrichtingen. Wanneer de bevoegde autoriteit ernstige tekortkomingen vaststelt of
de productie in een inrichting meermalen dient stil te leggen, en de exploitant van
het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf niet voldoende garanties kan bieden met
betrekking tot de toekomstige productie, start de bevoegde autoriteit de
procedures om de erkenning van de inrichting in te trekken. De bevoegde
autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting opschorten, indien de
exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf kan garanderen de
gebreken binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.
Artikel 54
[…]
2. Indien nodig, behelzen deze maatregelen het volgende:
[…]
f) schorsing of intrekking van de erkenning van de inrichting;

Wet dieren

Artikel 6.3.
[…]
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald is Onze Minister bevoegd de
besluiten te nemen waartoe een voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in
artikel 6.2 een tot de overheid behorend orgaan of een persoon in dienst van de
overheid, de opdracht geeft of de keuze laat.

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

Artikel 3
[…]
2. In afwijking van het eerste lid is Onze Minister de bevoegde autoriteit:
[…]
b. inzake het bij niet-naleving van verordening (EG) 852/2004 of van verordening
(EG) 853/2004 indien nodig:
1° schorsen of intrekken van de erkenning van inrichtingen als bedoeld onder a;
[…]

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
2.Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dieren welzijn.