Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellant
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
(Bp 2000) kan verweerder, indien hij vermoedt dat een taxichauffeur niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, verlangen dat de chauffeur binnen een door verweerder vast te stellen termijn een nieuwe VOG overlegt. Overlegt een taxichauffeur niet of niet tijdig een nieuwe VOG, dan kan verweerder een chauffeurskaart intrekken (artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Regeling). Deze bepaling vindt haar grondslag in artikel 83, achtste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bp 2000. De chauffeurskaart wordt ook ingetrokken indien de kaart door een andere persoon dan de houder wordt gebruikt (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling). Daarbij gaat het volgens de Toelichting op de Regeling (Stcrt. 2010, nr. 18329) erom dat de kaart door toedoen van de houder door een andere persoon dan de houder wordt gebruikt. Onder toedoen valt niet alleen een actieve handeling van de houder, maar ook nalaten. Bijvoorbeeld nalaten om zorgvuldig om te gaan met zijn chauffeurskaart en/of daarbij behorende pincode, aldus de Toelichting.
9 december 2020 op 24 november 2020 heeft verklaard dat hij zijn broer zijn chauffeurskaart en zijn pincode had gegeven, omdat deze wilde rijden. Dit strookt met wat in het proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2020 staat, namelijk dat appellant verklaarde dat hij zijn pasje heeft uitgeleend aan zijn broer omdat het zijn broer is, dat zij met hetzelfde voertuig werken, dat appellant zijn pasjes vaak in de taxi laat liggen en dat zijn broer de pincode weet. In wat appellant aanvoert, ziet het College geen aanknopingspunt waarom verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze verklaringen. Op grond van die verklaringen mocht verweerder ervan uitgaan dat appellant zijn chauffeurskaart en zijn pincode aan zijn broer had overgedragen. Zelfs al zou appellant worden gevolgd in diens stelling dat zijn broer zonder zijn medeweten en toestemming gebruik heeft gemaakt van zijn chauffeurskaart, dan neemt dat niet weg dat appellant onzorgvuldig met zijn chauffeurskaart en zijn pincode is omgegaan. Hierdoor is terecht het vermoeden bij verweerder ontstaan dat appellant niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Verweerder was dus bevoegd om de chauffeurskaart te schorsen. Van die bevoegdheid mocht verweerder ook gebruik maken. Het vermoeden dat appellant niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG doet in ernstige mate afbreuk aan het belang van veilig taxivervoer. Het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer weegt hier zwaarder dan het door appellant gestelde, maar niet onderbouwde financiële belang.