ECLI:NL:CBB:2023:99

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
21/404
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van chauffeurskaart wegens vermoedelijke onrechtmatige overdracht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De appellant had zijn chauffeurskaart geschorst gekregen door de minister, omdat tijdens een taxicontrole was vastgesteld dat de broer van de appellant gebruik had gemaakt van zijn chauffeurskaart en pincode. Dit incident werd door de minister als ernstig beschouwd, omdat het de veiligheid van het taxivervoer in gevaar zou kunnen brengen. De minister had de schorsing van de chauffeurskaart opgelegd in afwachting van een onderzoek naar de intrekking van de kaart.

De appellant stelde dat hij de chauffeurskaart en pincode niet had overgedragen aan zijn broer en dat deze zonder zijn toestemming gebruik had gemaakt van de kaart. Hij betoogde dat de minister geen juiste belangenafweging had gemaakt en dat de financiële schade die hij door de schorsing leed niet was meegenomen in de overwegingen. De minister daarentegen voerde aan dat de appellant onzorgvuldig had gehandeld, omdat hij zijn pincode met zijn broer had gedeeld en zijn chauffeurskaart vaak in de taxi achterliet.

Het College oordeelde dat de minister bevoegd was om de chauffeurskaart te schorsen, gezien de ernst van het incident en het vermoeden dat de appellant niet meer voldeed aan de eisen voor het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat de belangen van veilig taxivervoer zwaarder wogen dan de financiële belangen van de appellant. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de griffier aanwezig was, maar niet in staat was de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/404

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Polat en mr. M.A. van Werkhoven).

Procesverloop

Met het besluit van 11 december 2020 (het schorsingsbesluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van appellant, in afwachting van het uit te voeren onderzoek over de intrekking van de chauffeurskaart, geschorst tot 6 maart 2021.
Met het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van verweerder deelgenomen. Appellant en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Tijdens een taxicontrole is vastgesteld dat de broer van appellant gebruik heeft gemaakt van de chauffeurskaart en pincode van appellant. Dit is volgens verweerder een ernstig incident waarbij in ernstige mate afbreuk wordt gedaan aan het belang van veilig taxivervoer. Tevens is het vermoeden ontstaan dat appellant heeft gehandeld in strijd met het verbod om de chauffeurskaart en pincode aan een derde over te dragen (artikel 4, aanhef en onder a van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling)). Verweerder heeft daardoor het vermoeden gekregen dat appellant niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en dat vanwege de ernst van het incident de uitkomst van de reguliere procedure tot intrekking van de chauffeurskaart niet kan worden afgewacht. Daarom heeft verweerder de chauffeurskaart van appellant geschorst.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het schorsingsbesluit gehandhaafd.
Standpunt appellant
3. Volgens appellant is de chauffeurskaart ten onrechte geschorst. Hij heeft de chauffeurskaart en pincode niet overgedragen aan zijn broer. Zijn broer heeft zonder toestemming en medeweten gebruik gemaakt van de chauffeurskaart en pincode. Appellant heeft dus niet verwijtbaar gehandeld. Verder heeft verweerder geen juiste belangenafweging gemaakt en onzorgvuldig onderzoek verricht. De financiële schade die appellant lijdt door het schorsingsbesluit is ten onrechte niet meegenomen in de belangenafweging.
Standpunt verweerder
4. Verweerder voert aan dat een chauffeurskaart wordt ingetrokken indien de kaart door toedoen van de houder door een andere persoon dan de houder wordt gebruikt. Onder toedoen wordt niet alleen verstaan een actieve handeling van een houder, maar ook nalaten. In dit geval heeft appellant verklaard dat zijn broer op de hoogte was van zijn pincode. Ook heeft appellant verklaard dat zijn broer en hij hetzelfde voertuig gebruiken en appellant wel eens zijn chauffeurskaart in de auto achterlaat. Appellant was er ook van op de hoogte dat zijn broer zijn chauffeurskaart heeft gebruikt. Appellant heeft daarom onzorgvuldig gehandeld. Verweerder stelt verder dat hij een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De financiële gevolgen zijn meegenomen in de belangenafweging, maar zijn geen reden om af te zien van de schorsing. Het belang van het waarborgen van veilig taxivervoer weegt zwaarder.
Beoordeling door het College
5. Op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling kan verweerder een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste twaalf weken schorsen in het belang van veilig taxivervoer, dan wel bij het vermoeden dat de bestuurder niet of niet tijdig een nieuwe VOG overlegt. Op grond van artikel 82, zesde lid, van het Besluit personenvervoer 2000
(Bp 2000) kan verweerder, indien hij vermoedt dat een taxichauffeur niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, verlangen dat de chauffeur binnen een door verweerder vast te stellen termijn een nieuwe VOG overlegt. Overlegt een taxichauffeur niet of niet tijdig een nieuwe VOG, dan kan verweerder een chauffeurskaart intrekken (artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Regeling). Deze bepaling vindt haar grondslag in artikel 83, achtste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bp 2000. De chauffeurskaart wordt ook ingetrokken indien de kaart door een andere persoon dan de houder wordt gebruikt (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling). Daarbij gaat het volgens de Toelichting op de Regeling (Stcrt. 2010, nr. 18329) erom dat de kaart door toedoen van de houder door een andere persoon dan de houder wordt gebruikt. Onder toedoen valt niet alleen een actieve handeling van de houder, maar ook nalaten. Bijvoorbeeld nalaten om zorgvuldig om te gaan met zijn chauffeurskaart en/of daarbij behorende pincode, aldus de Toelichting.
6. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de broer van appellant gebruik heeft gemaakt van de chauffeurskaart van appellant en bijbehorende pincode. Met verweerder is het College van oordeel dat dit een ernstig incident betreft waarvan appellant ook een verwijt kan worden gemaakt. In dat verband is van belang dat appellant blijkens het proces-verbaal van
9 december 2020 op 24 november 2020 heeft verklaard dat hij zijn broer zijn chauffeurskaart en zijn pincode had gegeven, omdat deze wilde rijden. Dit strookt met wat in het proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2020 staat, namelijk dat appellant verklaarde dat hij zijn pasje heeft uitgeleend aan zijn broer omdat het zijn broer is, dat zij met hetzelfde voertuig werken, dat appellant zijn pasjes vaak in de taxi laat liggen en dat zijn broer de pincode weet. In wat appellant aanvoert, ziet het College geen aanknopingspunt waarom verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze verklaringen. Op grond van die verklaringen mocht verweerder ervan uitgaan dat appellant zijn chauffeurskaart en zijn pincode aan zijn broer had overgedragen. Zelfs al zou appellant worden gevolgd in diens stelling dat zijn broer zonder zijn medeweten en toestemming gebruik heeft gemaakt van zijn chauffeurskaart, dan neemt dat niet weg dat appellant onzorgvuldig met zijn chauffeurskaart en zijn pincode is omgegaan. Hierdoor is terecht het vermoeden bij verweerder ontstaan dat appellant niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Verweerder was dus bevoegd om de chauffeurskaart te schorsen. Van die bevoegdheid mocht verweerder ook gebruik maken. Het vermoeden dat appellant niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG doet in ernstige mate afbreuk aan het belang van veilig taxivervoer. Het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer weegt hier zwaarder dan het door appellant gestelde, maar niet onderbouwde financiële belang.
Slotsom
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M.P. Glerum en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. A. Venekamp de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen