ECLI:NL:CBB:2023:96

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/213
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in subsidieaanvraag MKB COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. h.o.d.n. [naam 2] en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een bezwaar tegen een besluit van de minister van 6 juli 2021, waarin een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 werd vastgesteld op € 12.771,-. Het bezwaar van [naam 2] werd door de minister op 29 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het College heeft de zaak behandeld na een zitting op 2 februari 2023, waarbij [naam 2] niet aanwezig was, maar de minister vertegenwoordigd was door gemachtigden.

De kern van het geschil was of het bezwaarschrift tijdig was ingediend. Artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. De bezwaartermijn eindigde op 17 augustus 2021, maar het bezwaarschrift werd pas op 23 augustus 2021 door de minister ontvangen. [naam 2] stelde dat zij het bezwaarschrift op 31 juli 2021 had verzonden, maar kon dit niet voldoende aantonen. De minister betoogde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, en het College oordeelde dat [naam 2] onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden.

Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van strikte naleving van bezwaar- en beroepstermijnen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] ( [naam 2] )

(gemachtigde: P.T Mangnoesing),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. Z. Turk).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor [naam 2] op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 vastgesteld op € 12.771,-.
Bij besluit van 29 december 2021 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van [naam 2] niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 2] heeft beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023.
[naam 2] is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Het vaststellingsbesluit is op 6 juli 2021 genomen. De bezwaartermijn eindigde daarom op 17 augustus 2021. De minister heeft het bezwaarschrift ontvangen op
23 augustus 2021. De poststempel op de envelop is niet leesbaar.
3. In geschil is of het bezwaarschrift van [naam 2] te laat is ingediend.
4. [naam 2] voert aan dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft verstuurd, namelijk op
31 juli 2021. Deze datum staat vermeld op het bezwaarschrift. Zij vindt het spijtig dat PostNL haar envelop pas op 23 augustus 2021, ruim drie weken na verzending, heeft bezorgd. Dat het hiermee te laat bij de minister is aangekomen, vindt zij niet aan haar te wijten. Als haar argument niet slaagt, beroept [naam 2] zich op coulance van het bestuursorgaan en de bestuursrechter. Bestuursorganen nemen volgens haar ook vaak langer de tijd om besluiten te nemen, en het zou haar niet moeten worden tegengeworpen dat zij in dit geval net te laat is met het indienen van haar bezwaarschrift.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift van [naam 2] te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. In het verweerschrift legt de minister uit dat als een poststempel op een envelop niet leesbaar is, hij conform zijn beleid de datum van het opsturen van de envelop vaststelt op twee werkdagen voor daadwerkelijk ontvangst. In dat geval is door [naam 2] op 19 augustus 2021, twee dagen na het verstrijken van de bezwaartermijn, bezwaar gemaakt. Ter zitting heeft de minister betoogd dat het poststempel op een scherpere kopie wel leesbaar is en 20 augustus 2023 vermeld. Dit is drie dagen na de bezwaartermijn. Daarom vindt de minister dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Het feit dat de termijnoverschrijding gering is, maakt dit volgens vaste rechtspraak niet verschoonbaar.
6. De minister heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College laat in het midden wat er zij van het beleid van de minister met betrekking tot de twee (verzend)dagen als een poststempel onleesbaar is. Ook laat het College de eerst ter zitting overgelegde kopie van het poststempel buiten beschouwing, omdat [naam 2] daar niet op heeft kunnen reageren. [naam 2] stelt dat zij haar bezwaarschrift al op 31 juli 2022 heeft opgestuurd, en wijst daarbij op de datum die op het bezwaarschrift staat vermeld. Het ligt echter op de weg van [naam 2] om aan te tonen dat zij het bezwaarschrift ook daadwerkelijk op die datum heeft verstuurd. In eerdere rechtspraak is bevestigd dat daarvoor een kopie van het bezwaarschrift met een datum onvoldoende is, omdat dit niet bevestigt dat het op die datum verzonden is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:733). Om dit aan te tonen, had [naam 2] het bezwaarschrift per aangetekende post kunnen versturen, of het digitaal kunnen indienen. Nu dit niet is gebeurd, stelt het College vast dat [naam 2] onvoldoende heeft aangevoerd om gelijk te krijgen. Uit eerdere rechtspraak blijkt ook dat de bezwaar- en beroepstermijnen strikt gehanteerd moeten worden en daar niet bij wijze van coulance van afgeweken kan worden.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.P.A. Schaafsma