ECLI:NL:CBB:2022:733

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
22/191
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidie bezwaar op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 23 juni 2021 een besluit genomen waarin de subsidie voor de periode oktober tot en met december 2020 werd vastgesteld. Op 17 december 2021 verklaarde de minister het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellante stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het bezwaarschrift was abusievelijk naar een verkeerd adres gestuurd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 28 september 2022 behandeld. De appellante voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de minister niet had voldaan aan zijn doorzendplicht. Het College oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De bewijsstukken die appellante aanvoerde, waren onvoldoende om aan te tonen dat het bezwaarschrift voor de deadline was verzonden. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier mr. I.S. Post op 1 november 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. L.J.W. Godding),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. R.E. Groenewold en C. Zieleman LLB).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2020 vastgesteld.
Bij besluit van 17 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 28 september 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en zijn gemachtigde namens appellante en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. In dit geval was de laatste dag waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend dus 4 augustus 2021. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is in geschil of appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit en zo niet of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Zij voert aan dat haar bezwaarschrift op 29 juni 2021 door een van haar medewerkers is afgeleverd bij een PostNL-punt in [plaats 2] . Het bezwaarschrift is abusievelijk verzonden naar het adres dat op de eerste pagina van het primaire besluit is vermeld, namelijk postbus 93144, 2509 AC in Den Haag. Het bezwaarschrift had echter moeten worden verstuurd naar een ander postadres van verweerder, namelijk postbus 40219, 8004 DE in Zwolle. Een eventuele termijnoverschrijding is volgens appellante verschoonbaar, omdat verweerder ten onrechte niet heeft voldaan aan zijn doorzendplicht. Appellante stelt dat zij na de ontvangst van een betalingsherinnering van verweerder op 28 september 2021 contact heeft opgenomen met verweerder. Toen bleek dat het bezwaarschrift niet door verweerder was ontvangen heeft zij dit voor de zekerheid ook digitaal ingediend. Appellante is van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij niet heeft onderzocht of en wanneer het bezwaarschrift op zijn postadres in Den Haag is ontvangen.
4. Het College oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift tijdig en dus uiterlijk op 4 augustus 2021 ter post heeft bezorgd. Op de door verweerder overgelegde kopie van de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden, staat een poststempel met de datum 5 oktober 2021. Bij gebreke van ander bewijs gaat het College ervan uit dat appellante het bezwaarschrift op die dag - en dus te laat - ter post heeft bezorgd. De printscreen waarop te zien is dat op 29 juni 2021 een scan is gemaakt van het bezwaarschrift, vormt geen bewijs van eerdere verzending. Daaruit blijkt namelijk niet dat het bezwaarschrift ook daadwerkelijk op die datum of een andere datum vóór 5 augustus 2021 ter post is bezorgd. Dat appellante het bezwaarschrift naar het postadres in Den Haag heeft gestuurd, maakt voor de beoordeling van de zaak niet uit, omdat de bezwaartermijn bij de terpostbezorging al was verstreken.
5. Van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, is niet gebleken. Verweerder heeft het bezwaar van appellante daarom terecht nietontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.
w.g. D. Brugman w.g. I.S. Post