Overwegingen
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het besluit van 20 januari 2023, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De dierenhouderij houdt zich bezig met het fokken en houden van honden. De Stichting heeft ten doel het beschermen van dieren, het behartigen van hun belangen in de maatschappij, het verbeteren van hun rechtspositie en het bevorderen van dierenwelzijn, dit alles in de ruimste zin van het woord. Zij heeft op 12 december 2022 verzocht om handhavend optreden tegen de dierenhouderij omdat deze volgens haar stelselmatig de wet- en regelgeving op het gebied van dierenwelzijn overtreedt. De minister heeft op het handhavingsverzoek gereageerd met het besluit van 20 januari 2023, waarin staat dat mede naar aanleiding van het handhavingsverzoek op 22 december 2022 een inspectie heeft plaatsgevonden bij de dierenhouderij. Hierbij zijn 29 honden in bewaring genomen, die volgens de minister dringend extra medische zorg nodig hadden die niet ter plaatse kon worden geboden. De minister heeft bij brief van 27 december 2022 aan de dierenhouderij meegedeeld dat niet is voldaan aan een last onder bestuursdwang van 18 november 2022. Deze brief merkt de minister ook aan als een besluit op het handhavingsverzoek van de Stichting. Op 24 en 25 januari 2023 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nogmaals een controle uitgevoerd bij de dierenhouderij, waarbij nog eens ongeveer 400 honden in bewaring zijn genomen. De Stichting vindt dat de minister ook de 159 honden die nog niet zijn meegenomen, in bewaring moet nemen.
Standpunt van de Stichting
3. De Stichting voert aan dat de minister weliswaar handhavend heeft opgetreden, maar dat dit nog onvoldoende is. De minister had alle honden moeten weghalen bij de dierenhouderij. De Stichting verzoekt de voorzieningenrechter om de minister op te dragen om binnen 48 uur na de uitspraak de overgebleven honden in bewaring te nemen of een beheerder aan te stellen op het bedrijf of te verplichten tot een andere maatregel die de overgebleven honden beschermt. Gezien de voorgeschiedenis van het bedrijf, waarin de minister sinds 2019 een groot aantal overtredingen van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren heeft vastgesteld, is het risico om nog honden bij de dierenhouderij te laten, te groot. Er kan niet op worden vertrouwd dat het goed komt, aangezien er geen verbetering is opgetreden ondanks de opgelegde herstelsancties. De minister dient dan ook geen gelegenheid meer te bieden voor herstel. De Stichting ziet in het weghalen van grote hoeveelheden honden in december 2022 en januari 2023 ook bevestigd dat het drastische ingrijpen waarom zij heeft verzocht, nodig was. Ook voor zover de honden die bij de dierenhouderij zijn gelaten nog gezond zijn, moet hun leven en welzijn worden beschermd door ze in bewaring te nemen. De geconstateerde overtredingen hebben niet alleen te maken met de huisvesting, maar betreffen ook het onthouden van de nodige zorg. De Stichting is bezorgd dat de achtergebleven honden uiteindelijk ziek moeten worden weggevoerd.
Standpunt van de minister
4.
De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisende situatie. Voor zover mogelijk zijn de honden allemaal gecontroleerd. Dit kon alleen niet bij honden met een nest, omdat dit teveel stress zou veroorzaken. Bij de achtergebleven honden zijn geen gezondheidsproblemen geconstateerd. Nu het aantal honden op het bedrijf sterk verminderd is, is de dierenhouderij opnieuw in de gelegenheid gesteld om geconstateerde overtredingen, onder andere wat betreft de huisvesting, te herstellen. De minister zal middels toezichthouders van de NVWA blijven controleren op het bedrijf. De minister wijst erop dat het handhavingstraject jegens de dierenhouder al veel langer loopt. Het handhavend optreden moet evenredig zijn. Bij de controle van 22 december 2022 achtte de minister het van belang om de honden die zorg nodig hadden die niet ter plaatse kon worden geboden mee te nemen en de dierenhouder voldoende gelegenheid te bieden om overtredingen te herstellen. Bij de controle van 24 en 25 januari 2023 stelde de minister vast dat de situatie was verslechterd. Toen zijn naast de honden met gezondheidsklachten ook honden meegenomen die in hokken zaten met scherpe delen of overbezetting en waar sprake was van zeer natte buitenverblijven.
De toezichthoudend dierenarts van de NVWA, die zowel op 22 december 2022 als in
januari 2023 aanwezig was bij de controles, heeft op de zitting verklaard dat de honden voor zover mogelijk allemaal zijn beoordeeld en dat een afweging is gemaakt. Met minder dieren op het bedrijf zou een adequate huisvesting en verzorging mogelijk moeten zijn. Er moet wel aan veel voorwaarden worden voldaan om de honden gezond te houden. Dit zal in de gaten gehouden moeten worden.
Standpunt van de dierenhouderij
5. De dierenhouderij betwist dat het nodig was om honden in bewaring te nemen. Onder meer de behandeling van tandsteen had ook op het bedrijf kunnen plaatsvinden.
6. Op grond van artikel 1.3, eerste lid, van de Wet Dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend.
Op grond van het tweede lid wordt onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.
Op grond van het derde lid wordt voor de toepassing van het tweede lid tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van:
a. dorst, honger en onjuiste voeding;
b. fysiek en fysiologisch ongerief;
c. pijn, verwonding en ziektes;
d. angst en chronische stress;
e. beperking van hun natuurlijk gedrag;
voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
7. De voorzieningenrechter ziet op dit moment onvoldoende reden om te gelasten dat de honden die nog op het bedrijf zijn, in bewaring worden genomen of om andere maatregelen te treffen. De dierenarts van de NVWA heeft op de zitting verklaard dat de honden voor zover mogelijk zijn gecontroleerd en gezond zijn bevonden. Met minder dieren en de lasten (herstelmaatregelen) die er liggen, zou het voldoende mogelijk moeten zijn, ook wat betreft ruimte en personeel, om de honden goed te verzorgen en gezond te houden. Onder die omstandigheden acht de dierenarts het voldoende verantwoord om de honden bij de dierenhouderij te laten. Hoewel de voorzieningenrechter, gelet op de hele voorgeschiedenis, begrip heeft voor het standpunt van de Stichting, kan de voorzieningenrechter de inschatting van de minister ook volgen. Doordat er aanzienlijk minder dieren op de dierenhouderij zullen zijn, er nog lasten op het bedrijf rusten en de minister de uitvoering van die lasten en daarmee het welzijn van de dieren in de gaten houdt, lijkt de inschatting van de minister niet irreëel. De Stichting heeft de bevindingen van de NVWA niet met zoveel woorden weersproken, maar vooral voor de toekomst de zorg geuit dat de honden uiteindelijk ook ziek zullen worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er op dit moment voldoende waarborgen lijken te zijn voor het welzijn van de achtergebleven honden. Onder die omstandigheden voert het te ver om op te dragen dat gezonde dieren worden weggevoerd en in bewaring worden genomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
8. Het bestuursorgaan hoeft geen proceskosten te vergoeden.