ECLI:NL:CBB:2023:749

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/2095
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de vaststelling van de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 17.256,01 teruggevorderd. De onderneming was van mening dat de minister ten onrechte de subsidie op € 0,- had vastgesteld en had hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de onderneming, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De minister heeft in een verweerschrift zijn standpunt verdedigd. Het College heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. Het College oordeelde dat de minister de TVL-subsidie terecht op € 0,- had vastgesteld, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies uit de TVL-regeling, zoals blijkt uit de aangifte omzetbelasting.

Het College heeft verder overwogen dat de minister het betaalde voorschot terecht heeft teruggevorderd. De keuze van de minister om de omzet vast te stellen aan de hand van de aangifte omzetbelasting is gerechtvaardigd, en het College heeft eerder geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. De onderneming had ook aangevoerd dat zij voor de subsidieperiode wel volledige subsidie uit hoofde van de NOW-regeling had ontvangen, maar het College oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van het TVL-besluit, aangezien de NOW-regeling andere voorwaarden kent. De uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier mr. E.C.C. Deen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2095
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] ,

(de onderneming)
(gemachtigde: R. de Vos),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: S.F. Hu en W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 17 augustus 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 17.256,01 teruggevorderd.
Met het besluit van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 december 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , eigenaar van de onderneming, en de gemachtigden van partijen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de TVL-subsidie terecht op € 0,- vastgesteld. Ook mocht de minister het betaalde voorschot terugvorderen. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2 In deze zaak gaat het om de wijze waarop de omzet in de subsidieperiode is vastgesteld. Die heeft de minister vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting.
3 Niet in geschil is dat de onderneming voor Q4 van 2020 (de subsidieperiode) niet aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies uit de TVL-regeling voldoet, als wordt uitgegaan van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting.
4 Het College is van oordeel dat de minister uit mocht gaan van de omzet zoals die blijkt uit de aangifte omzetbelasting en wijst daarbij op het volgende. De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in andere zaken al beslist dat dit geen onredelijk uitgangspunt is en dat de TVL geen ruimte biedt om hiervan af te wijken. Alleen als een onderneming niet over haar hele omzet omzetbelasting betaalt, kan worden gekeken naar de financiële administratie. Die uitzondering is hier niet van toepassing (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 11 januari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:5).
5 Dit betekent voor de onderneming dat voor het bepalen van de omzet de omzet in de aangifte voor Q4 2020 bepalend is en niet de omzet zoals die in Q4 2020 volgens de financiële administratie is gerealiseerd bij de plaatsing en de ingebruikname van de nieuw door de onderneming geleverde houtbewerkingsmachines. De minister heeft het omzetverlies dus juist berekend.
6 De onderneming heeft nog aangevoerd dat zij voor de subsidieperiode wel de volledige subsidie uit hoofde van de NOW-regeling heeft ontvangen en dat in het kader van die regeling wel is gekeken naar de gerealiseerde omzet. Dit blijkt uit een brief over de NOW subsidie die zij in deze procedure heeft overgelegd. Dat betekent echter niet dat het TVL-besluit niet klopt. De NOW-regeling is namelijk een andere regeling met gedeeltelijk andere voorwaarden voor de toekenning van een subsidie.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman in aanwezigheid van mr. E.C.C. Deen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.
D. Brugman De griffier is verhinderd dit proces-verbaal
mede te ondertekenen.