In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 december 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 16 maart 2021 de subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 15.069,01 teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met dit besluit en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard. De onderneming heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College.
Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de onderneming haar standpunt toegelicht, waarbij de eigenaar en de gemachtigden aanwezig waren. Het College heeft vastgesteld dat de minister de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies uit de TVL-regeling. De omzet was vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting, wat het College als een redelijke benadering beschouwde. De onderneming kreeg geen gelijk, maar het College constateerde wel een schending van de hoorplicht, omdat de onderneming niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaar toe te lichten door een technische storing.
Desondanks heeft het College besloten om dit gebrek te passeren, omdat de onderneming op de zitting haar standpunt kon toelichten. Het College heeft de minister opgedragen het door de onderneming betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden en veroordeelde de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.