ECLI:NL:CBB:2023:717

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/820
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-aanvraag wegens te late indiening en vertrouwensbeginsel

Deze zaak betreft een beroep tegen de afwijzing van een TVL-aanvraag (Tegemoetkoming Vaste Lasten) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag voor het derde kwartaal van 2021 was te laat ingediend, waarbij de ondernemer zich beroept op het vertrouwensbeginsel. De minister had de aanvraag op 17 januari 2022 als pro-forma aangemerkt en deze vervolgens afgewezen. De ondernemer stelde dat zij niet tijdig kon aanvragen omdat zij niet wist wat haar omzet zou zijn, en dat een medewerker van de RVO had aangegeven dat een aanvraag nog ingediend kon worden. De minister betwistte dit en stelde dat de ondernemer de aanvraag tijdig had kunnen indienen. De zitting vond plaats op 10 juli 2023, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend. Het College concludeerde dat de ondernemer zelf verantwoordelijk was voor het niet indienen van de aanvraag en dat er geen sprake was van een toezegging die het vertrouwensbeginsel zou ondersteunen. De uitspraak werd gedaan op 19 december 2023, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. A.M.D. Dijkstra en mr. drs. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

Met het besluit van 17 januari 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 10 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.4.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q3 van 2021 uiterlijk op 26 oktober 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Die termijn is tijdens de aanvraagperiode eenmalig verlengd tot 29 november 2021. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3.1
De onderneming betwist niet dat zij te laat is met het indienen van de aanvraag voor TVL Q3 van 2021. De onderneming vindt echter dat het verstrijken van de aanvraagtermijn niet voor haar rekening kan komen. Zij wist namelijk niet welke omzet zij zou hebben voor Q3 van 2021. De omzet in Q3 van 2021 was aanvankelijk zodanig dat het niet nodig was een TVL-subsidie aan te vragen. Vanwege een nieuwe lockdown in Q4 2021 zijn echter een aantal door de onderneming als impresariaat verkochte concerten niet doorgegaan, waardoor betalingen die al in Q3 waren gedaan en als omzet waren geboekt, werden teruggevorderd. Hierdoor werd de onderneming pas in Q4 duidelijk wat het omzetverlies was en dat zij de subsidie nodig had.
3.2
De onderneming doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. In dit verband stelt de onderneming dat door een medewerker van de RVO is meegedeeld dat zij de aanvraag nog kon indienen en dat zij zelfs een link toegestuurd heeft gekregen waarmee zij dat kon doen. De minister heeft de daarom aanvraag van de onderneming ten onrechte afgewezen.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen. Daartoe stelt de minister dat de onderneming de aanvraag om TVL Q3 van 2021 tijdig had kunnen indienen. De keuze om dat niet te doen, moet voor rekening en risico van de onderneming blijven. De minister merkt daarbij op dat de onderneming voor zes periodes TVL verleend heeft gekregen, waarbij steeds in alle aanvraagformulieren is gevraagd de verwachte omzet aan te geven. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de onderneming een dag voor het verstrijken van de deadline voor de TVL-aanvraag, haar aangifte omzetbelasting over Q3 van 2021 heeft ingediend.
4.2
De minister stelt verder dat geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. De minister verwijst in dit verband naar de telefoonnotities die als bijlage bij het verweerschrift zijn gevoegd. De onderneming heeft een link ontvangen naar het ‘Telaat-formulier’, waarop enkel kon worden aangegeven dat en waarom iemand te laat was met een aanvraag. De minister heeft geen toezeggingen of andere uitlatingen gedaan waaruit de onderneming kon en mocht afleiden dat hij in haar geval de aanvraag om TVL voor Q3 van 2021 alsnog in behandeling zou nemen.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.4.6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip en ook niet binnen de verlengde termijn heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat de onderneming niet binnen de aanvraagtermijn voor
Q3 van 2021 een aanvraag heeft ingediend, berust op haar eigen veronderstelling dat haar omzetverlies daartoe geen aanleiding gaf. Dit moet voor haar rekening blijven. Om aanspraak te kunnen maken op een TVL-subsidie voor Q3 2021, moest een aanvraag binnen de daarvoor geldende aanvraagperiode worden gedaan. Daarvoor is niet nodig dat de omzet in de subsidieperiode al vaststaat. De onderneming had op basis van de al beschikbare gegevens over de omzet of van een inschatting daarvan een aanvraag kunnen doen. Dat zij ervoor heeft gekozen om helemaal geen aanvraag in te dienen, komt voor haar risico.
5.4
Dat voor de ene onderneming bij de aanvraag duidelijker zal zijn wat haar omzetverlies is dan voor de andere, levert, anders dan onderneming heeft gesteld, geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, kan een aanvraag immers ook basis van een inschatting worden gedaan.
5.5
Het beroep van de onderneming op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:852) volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval sprake moet zijn van een uitlating en/of gedraging die kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Daarvan is niet gebleken. Uit het dossier komt niet naar voren dat een medewerker van de RVO aan de onderneming heeft meegedeeld dat een subsidieaanvraag alsnog in behandeling zou worden genomen. Uit de telefoonnotities die de minister heeft overgelegd blijkt dat een link naar een ‘Telaat-formulier’ aan de onderneming is verzonden. Op dat formulier kan worden ingevuld wat de reden is dat geen tijdige aanvraag is gedaan. Zoals onder 2.1 staat en de minister op de zitting heeft toegelicht, beoordeelt de minister vervolgens eerst of die reden aanleiding is om een aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De enkele omstandigheid dat de onderneming een link naar dit formulier heeft gekregen, kan naar het oordeel van het College niet worden gekwalificeerd als toezegging op grond waarvan de onderneming ervan mocht uitgaan dat een subsidieaanvraag inhoudelijk zou worden beoordeeld.
5.6
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.4.6, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.4.8, eerste en tweede lid, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
w.g. C.T. Aalbers w.g. D. Uç

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.4.8
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met
29 oktober 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.