Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] te [plaats] ( [naam 1] ),
de besloten vennootschap B.V. [naam 2] en
Stichting [naam 4](tezamen: klagers)
,ingediend tegen [naam 1] .
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft de accountant, [naam 1], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de accountantskamer van 30 augustus 2021, waarin hem een berisping werd opgelegd naar aanleiding van een klacht van Stichting [naam 4] en [naam 3]. De klacht was gebaseerd op vermeende schendingen van gedrags- en beroepsregels door [naam 1], die onder andere betrekking hadden op het niet correct aangeven van omzet en het niet afdragen van BTW door de B.V. van [naam 3]. De accountantskamer oordeelde dat [naam 1] in zijn rapportage onrechtmatige voordelen van [naam 3] had vastgesteld en dat hij niet adequaat had gehandeld in de communicatie met de klagers.
In hoger beroep voerde [naam 1] aan dat de accountantskamer ten onrechte stukken uit een Bibob-onderzoek had betrokken, omdat deze onder geheimhouding vielen. Hij stelde dat hij zich niet adequaat had kunnen verdedigen zonder deze stukken. De klagers, vertegenwoordigd door mr. D.A. Beck, betwistten de ontvankelijkheid van het hoger beroep, stellende dat het beroepschrift geen gronden bevatte en dat er geen machtiging was overgelegd voor de gemachtigde van [naam 1].
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat het beroepschrift de benodigde gronden bevatte en de machtiging van mr. J.G.C.B. van Ginneken was overgelegd. Het College concludeerde dat de accountantskamer geen reden had om de ingediende stukken te weigeren en dat er geen strijd was met het EVRM. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en de beslissing van de accountantskamer werd bevestigd.