15.2Omdat de eigenschappen van een lightrailinfrastructuur en bijbehorende voertuigen enerzijds en zware spoorvoertuigen anderzijds, technisch incompatibel zijn, moet gekozen worden voor één wettelijk regime. Gezien het overwegend gebruik als lightrailinfrastructuur, ligt de keuze voor het regime dat van toepassing is op lightrailinfrastructuur voor de hand. Omdat het wettelijke systeem en de uitgangspunten van de richtlijnen zijn gebaseerd op de aard van het spoor en het gebruik ervan, is voor een beoordeling of belangenafweging op het niveau van de individuele belanghebbenden nauwelijks ruimte. De staatssecretaris erkent dat de aanwijzing van de Hoekse Lijn als lokale spoorweg extra administratieve lasten voor goederenvervoerders op die spoorweg met zich brengt, maar acht dit gerechtvaardigd met het oog op het veilig gebruik van het spoor. Bovendien is met de Beleidsregels goederenvervoer 2017 voorzien in een administratieve-lastenluwe wijze om te voldoen aan de eisen van de Wet lokaal spoor. De onderwerpen waarover DB Cargo operationele afspraken moet maken zijn logisch, redelijk en evenredig uit het oogpunt van veiligheid, marktordening en doelmatigheid en passen bij de lightrailinfrastructuur en het beheer daarvan. De eisen vloeien voort uit de toepasselijke EU-richtlijnen en zijn geformuleerd in besluiten die in deze procedure niet ter discussie staan. Als een goederenvervoerder ervoor kiest om vervoer aan te bieden op zowel het hoofdspoor als het lokaal spoor, is daaraan inherent dat aan eisen uit verschillende regimes moet worden voldaan. Voor de door DB Cargo aangevoerde operationele bezwaren geldt dat zij eisen betreffen die voortvloeien uit de Wet lokaal spoor (veiligheidssysteem, capaciteitsverdeling en de noodzaak van het sluiten van een toegangsovereenkomst) en uit veiligheidsoverwegingen (eisen aan machinisten). Deze eisen zijn beperkt van aard en brengen beperkte administratieve lasten met zich. De eisen met betrekking tot een gescheiden winst- en verliesrekening en vergunningen voor spoorvoertuigen zijn op grond van de artikelen 29b en 34 van de Wet lokaal spoor niet van toepassing.
16 DB Cargo beroept zich op het evenredigheidsbeginsel. Het College toetst daarom het aanwijzingsbesluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond daarvan mogen de nadelige gevolgen voor DB Cargo niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het aanwijzingsbesluit te dienen doelen. Daarbij is van belang dat het aanwijzingsbesluit een concretiserend besluit van algemene strekking is, waaraan een politiek-bestuurlijke afweging ten grondslag ligt. Met de aanwijzing van de Hoekse Lijn als lokale spoorweg is beoogd de bestaande spoorweginfrastructuur om te bouwen tot een metronet waarmee woon- werkverkeer met het openbaar vervoer voor bewoners van de stad Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis en Hoek van Holland sterk wordt verbeterd. De aanwijzing als lokale spoorweg is een geschikt en noodzakelijk middel is om dat doel te bereiken. Dat DB Cargo, als zij overgaat tot goederenvervoer op dit traject, van dat besluit administratieve en daarmee financiële nadelen ondervindt maakt het besluit niet onevenwichtig. DB Cargo heeft gesteld dat deze gevolgen dusdanig zijn dat het voor haar niet rendabel is op dit traject goederen te vervoeren. Zij heeft dat echter niet onderbouwd of concreet gemaakt. De toegenomen lasten waar DB Cargo op wijst, wegen mede in dat licht naar het oordeel van het College niet op tegen het (algemeen) belang van verbetering van het personenvervoer op dit traject. Het aanwijzingsbesluit is daarom niet in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
Is er strijd met het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer
17 DB Cargo wijst er ook op dat de Beleidsregels Goederenvervoer 2017 van MRDH die gelden voor de Hoekse Lijn, strijdig zijn met het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van de Intergouvernementele Organisatie voor het Internationale Spoorwegvervoer, waarbij Nederland is aangesloten. Uit dit verdrag volgt dat slechts de verdragsstaat het vervoer van gevaarlijke stoffen aan beperkingen mag onderwerpen. In de beleidsregels is echter vastgelegd dat de infrastructuurbeheerder het vervoer van gevaarlijke en vluchtige stoffen niet mag toelaten tot het lokale spoor.
18 Het College begrijpt dat DB Cargo hier het oog heeft op artikel 1 van de Beleidsregels Goederenvervoer 2017. Daarin staat dat die beleidsregels alleen van toepassing zijn voor het vervoeren van goederen, waarvan uitgesloten zijn gevaarlijke en of vluchtige brandbare stoffen, op het lokaalspoor Schiedam-Vlaardingen. Daargelaten of MRDH daartoe bevoegd zou zijn, wordt hiermee het vervoer van gevaarlijke stoffen echter niet beperkt. Dit artikel beperkt alleen de toepassing van de beleidsregels en wel in die zin dat deze - juist - niet van toepassing zijn op het vervoer van gevaarlijke en vluchtige stoffen. De door DB Cargo gestelde strijdigheid is er daarom niet.
Is het aanwijzingsbesluit in strijd met een gedane toezegging
19 DB Cargo wijst er verder op dat de ombouw van de Hoekse Lijn een aanzienlijke beperking van het goederenvervoer betreft. Vóór de aanwijzing van de Hoekse Lijn als lokale spoorweg was de frequentie van openbaar personenvervoer op de lijn veel lager dan de huidige frequentie en was er geen sprake van een ongeclausuleerde voorrang van openbaar personenvervoer als geheel. Openbaar personenvervoer en goederenvervoer konden ruimschoots naast elkaar gebruik maken van de Hoekse Lijn. De schriftelijke antwoorden van de minister van Infrastructuur en Milieu (de minister) op vragen vanuit de Tweede Kamer hierover bevatten volgens DB Cargo naast een uitleg ook de toezegging dat de frequentie van het goederenvervoer zou worden gehandhaafd, althans dat er veel meer goederentreinen zouden kunnen blijven rijden dan nu feitelijk het geval is. DB Cargo verwijst naar de brief van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 26 juni 2012 (Aanhangsel Handelingen II, 2011/2012, 2889).
20 Het College stelt vast dat dit betoog van DB Cargo geen feitelijke grondslag heeft. In de beantwoording zet de minister uiteen dat om veiligheidsredenen toen nog niet was overgegaan tot aanwijzing van de Hoekse Lijn als lokale spoorweg, dat ook in de toekomst personenvervoer en goederenvervoer beide duurzaam gebruik kunnen maken van de Hoekse Lijn en op welke wijze dat - ook wat de veiligheid betreft - zal worden geborgd. Dit is ook volledig in overeenstemming met de huidige situatie. De brief bevat echter geen uitlatingen over de toekomstige frequentie van het goederenvervoer.
De afspraken tussen de staatssecretaris en MRDH over toegang tot de Hoekse Lijn
21 Met betrekking tot de toegang die spoorwegondernemingen hebben tot de Hoekse Lijn heeft DB Cargo gewezen op de afspraken die zijn gemaakt tussen de staatssecretaris en MRDH (een bestuursovereenkomst, het Beleidskader Toegangsovereenkomst Wls en de Beleidsregels goederenvervoer 2017). DB Cargo vraagt zich af wat het bestuursrechtelijke kader is voor een dergelijke bestuursovereenkomst en van de uitwerking daarvan in een beleidskader en beleidsregels. Zij wijst er daarbij op dat uit de bestuursovereenkomst lijkt te volgen dat deze is geëindigd met ingang van 1 oktober 2017 en dat uit artikel 6, tweede lid, van de bestuursovereenkomst ook blijkt dat deze niet in rechte afdwingbaar is. DB Cargo betwijfelt dan ook de juridische houdbaarheid van de gemaakte afspraken.
22 Het College stelt vast dat DB Cargo niet duidelijk heeft gemaakt wat de relevantie van dit betoog is voor de toetsing van de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit. Het College ziet zelf die relevantie niet. Daarom gaat het College aan dit betoog voorbij.