ECLI:NL:CBB:2023:695

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
22/398
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-aanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat wegens te late indiening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 december 2023, zaaknummer 22/398, is de aanvraag van een onderneming voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De onderneming had de aanvraag voor de periode april, mei en juni 2021 pas op 2 september 2021 ingediend, terwijl de deadline op 20 augustus 2021 om 17.00 uur was. De onderneming stelde dat de externe boekhouder, die zij had ingeschakeld na het vertrek van hun administratief medewerker, vergeten was de aanvraag tijdig in te dienen. De minister oordeelde echter dat de te late indiening voor rekening en risico van de onderneming kwam en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming had de verantwoordelijkheid om tijdig een aanvraag in te dienen, en de negatieve financiële gevolgen van de afwijzing waren niet voldoende om de minister te dwingen de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen op basis van de geldende regelgeving.

Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade aan de onderneming. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ondernemers om zich bewust te zijn van de deadlines en verantwoordelijkheden bij het indienen van subsidieaanvragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , in staat van faillissement verklaard op 23 maart 2023, de onderneming
(gemachtigde: mr. E.J.M. Brocatus)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. M. van den Brink)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop

Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode april, mei en juni (Q2) 2021 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 18 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij e-mailbericht van 20 april 2023 heeft de minister meegedeeld dat de onderneming op 23 maart 2023 in staat van faillissement is verklaard.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft partijen bij brief van 12 juni 2023 meegedeeld voornemens te zijn een zitting achterwege te laten en heeft partijen verzocht om, als zij toch gehoord willen worden op een zitting, dat per omgaande kenbaar te maken. Geen van de partijen heeft vervolgens verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Het College heeft daarna bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Faillissement van de onderneming
1. De onderneming is na het instellen van het beroep in staat van faillissement verklaard. Gelet hierop dient te worden beoordeeld of de onderneming de procedure mag voortzetten.
2 Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in geval van faillissement, onder meer, artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarin is bepaald dat indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de verweerder wordt geschorst, teneinde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen. In artikel 8:22, tweede lid, van de Awb is echter bepaald dat, onder meer, artikel 27 van de Faillissementswet geen toepassing vindt, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
3 Partijen zijn bij brief van 24 februari 2023, dus vóór de faillietverklaring van de onderneming, uitgenodigd voor een zitting bij het College. Nadien heeft het College bepaald dat een zitting achterwege blijft. Het College is van oordeel dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8:22, tweede lid, van de Awb. Het faillissement van de onderneming is daarom voor het College geen reden om te oordelen zij de procedure niet mag voortzetten. Het beroep wordt dus inhoudelijk behandeld.
Grondslag van het geschil
4.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
4.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Wettelijk kader
5 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
6 De onderneming voert aan dat zij wegens het vertrek van haar administratief medewerker een externe boekhouder heeft ingeschakeld en dat deze is vergeten tijdig een aanvraag voor Q2 2021 in te dienen. De onderneming wordt onevenredig hard geraakt door de afwijzing van haar aanvraag, omdat zij daardoor in acute financiële problemen komt. De onderneming acht een afweging van de individuele omstandigheden en enige coulance op haar plaats.
Standpunt van de minister
7 De minister stelt dat de te late indiening van de aanvraag, ook indien een derde deze behoort te doen, voor rekening en risico van de onderneming dient te komen. Dat vergeten is een aanvraag binnen de aanvraagperiode in te dienen, is volgens de minister geen bijzondere omstandigheid. Daarnaast is de minister van mening dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig is.
Beoordeling door het College
8.1
Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
8.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag op 2 september 2021, en derhalve niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip, heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Het College vat de redenen die de onderneming geeft voor het niet tijdig aanvragen en de omstandigheden die zij aanvoert op als een verzoek tot het buiten toepassing laten van de dwingende afwijzingsgrond in haar geval, vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
8.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Niet is gebleken dat het voor de onderneming onmogelijk was om binnen de aanvraagperiode, die liep van 25 juni tot en met 20 augustus 2021, een aanvraag te doen. Dat de onderneming een externe boekhouder heeft ingeschakeld en dat deze is vergeten tijdig een aanvraag te doen, moet voor rekening en risico van de onderneming blijven. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming om tijdig een aanvraag te doen. Hoewel het College begrijpt dat de coronaperiode stressvol was voor de onderneming, kan dit er niet toe leiden dat de minister haar aanvraag, in strijd met de TVL, toch in behandeling moet nemen. Dat de onderneming negatieve financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
8.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, heeft afgewezen omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Slotsom
9 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De redelijke termijn
10.1
Het College stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is verstreken na afloop van de eerste termijn voor het doen van uitspraak (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL3354) en het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252), r.o. 3.13.2). Het gaat hier om een niet-punitieve procedure die volgt op een primair besluit dat is bekend gemaakt na 1 februari 2014. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:362, r.o. 6.2). Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduur gerechtvaardigd te achten.
10.2
De redelijke termijn neemt een aanvang met de ontvangst van het bezwaarschrift door de minister. De minister heeft het bezwaarschrift op 8 november 2021 ontvangen. Het College stelt vast dat ten tijde van deze uitspraak de hiervoor bedoelde termijn van twee jaar met ongeveer vijf weken is overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, brengt dit mee dat de onderneming recht heeft op € 500,- schadevergoeding. Het College stelt vast dat de overschrijding volledig is toe te rekenen aan het College, nu de behandeling van het bezwaar minder dan zes maanden (namelijk ruim twee maanden) in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Awb de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- aan de onderneming.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan de onderneming een vergoeding voor immateriële schade van € 500,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
w.g. H.L. van der Beek A. Verhoeven
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.6. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
Artikel 2.3.8. (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.