In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer had zijn aanvraag voor de periode januari tot en met maart 2022 te laat ingediend, namelijk na de deadline van 31 maart 2022 om 17.00 uur. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag als pro forma aangemerkt en afgewezen. De ondernemer stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanvraagtermijn zou doorlopen tot in het volgende kwartaal, zoals bij eerdere openstellingen van de TVL. Hij had echter niet gecontroleerd tot welke datum de aanvraagperiode liep, waardoor hij het risico nam dat hij de deadline zou missen.
Tijdens de zitting op 14 augustus 2023 heeft de ondernemer zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet tijdig kon indienen omdat hij niet beschikte over alle benodigde financiële gegevens. De minister daarentegen stelde dat de ondernemer geen contact had opgenomen binnen de aanvraagperiode en dat de te late indiening voor rekening en risico van de ondernemer kwam. Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de wetgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen van de indieningstermijnen. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om zich op de hoogte te stellen van de vereisten en termijnen voor de subsidieaanvraag.
De uitspraak concludeert dat de ondernemer niet tijdig heeft ingediend en dat de gevolgen hiervan voor zijn rekening komen. Het beroep van de ondernemer is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.