Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen
[naam 2], te [woonplaats] (de ondernemer)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 november 2023, betreft het een geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en een ondernemer over de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 3.318,68 teruggevorderd, omdat de ondernemer niet voldeed aan de eis van een omzetverlies van ten minste 30%. De ondernemer was van mening dat het omzetverlies per activiteit van haar onderneming moest worden berekend, aangezien zij zowel fysiotherapie als fysiofitness aanbiedt, waarbij de omzetverliezen per activiteit aanzienlijk verschilden.
Het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie op nihil had vastgesteld. De totale omzet van de ondernemer in de referentieperiode was € 101.963,- en in de subsidieperiode € 73.555,-, wat resulteerde in een omzetverlies van 27,9%. Dit voldeed niet aan de eis van minimaal 30% omzetverlies zoals gesteld in de TVL. Het College volgde de ondernemer niet in haar betoog dat het omzetverlies per activiteit moest worden berekend, aangezien de TVL geen mogelijkheid biedt om een deel van de omzet buiten beschouwing te laten.
De uitspraak benadrukt dat de regelgever geen hardheidsclausule heeft opgenomen in de TVL en dat de uitvoering van de regeling zo is ingericht dat zoveel mogelijk ondernemers snel een voorschot ontvangen. Het College concludeerde dat de minister bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen en dat de ondernemer geen gronden had aangevoerd tegen de terugvordering van het voorschot. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.