ECLI:NL:CBB:2023:638

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
21/1034
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen bestreden besluit inzake subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 november 2023, zaaknummer 21/1034, is het beroep van [naam 1] B.V. tegen het bestreden besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat niet-ontvankelijk verklaard. De onderneming had eerder een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2020, welke aanvraag op 26 januari 2021 was afgewezen. Na een tussenuitspraak op 11 oktober 2022, waarin het College de minister opdroeg om het gebrek in het besluit te herstellen, heeft de minister op 3 november 2022 een vervangingsbesluit genomen. De onderneming gaf aan dat het vervangingsbesluit volledig tegemoetkwam aan haar bezwaren en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het College concludeerde dat het vervangingsbesluit het bestreden besluit had vervangen en dat de onderneming geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het College oordeelde verder dat de minister de onderneming in de proceskosten moest veroordelen, vastgesteld op € 837,-, en het door de onderneming betaalde griffierecht van € 360,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , de onderneming

(gemachtigde: mr. [naam 2] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:703) heeft het College de minister opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Op 3 november 2022 heeft de minister een nieuw besluit (vervangingsbesluit) genomen. De onderneming is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze in te dienen op dit besluit.
De onderneming heeft meegedeeld dat de minister met het vervangingsbesluit volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen en heeft verzocht om de minister te veroordelen in de kosten van de beroepsprocedure.
Het College heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Bij besluit van 26 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode oktober tot en met december (Q4) 2020 (TVL) afgewezen. Bij besluit van
23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
1.2
Tegen het bestreden besluit heeft de onderneming beroep ingesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een suppletieaangifte van 25 oktober 2021 overgelegd.
1.3
In de tussenuitspraak heeft het College de minister opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen. Het College heeft verder iedere beslissing aangehouden.
1.4
Met het vervangingsbesluit heeft de minister na de tussenuitspraak op
3 november 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De minister heeft het bezwaar gegrond verklaard en de subsidie verleend.
Procesrechtelijke gevolgen van de tussenuitspraak
2.1
Het College stelt vast dat het vervangingsbesluit het bestreden besluit heeft vervangen. De onderneming heeft niet gesteld of laten blijken dat zij nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit ingetrokken besluit. Dit betekent dat geen sprake is van procesbelang en dat het College het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.2
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep dat de onderneming heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van rechtswege ook betrekking op het vervangingsbesluit, tenzij zij daarbij onvoldoende belang heeft.
2.3
Het College oordeelt dat de onderneming onvoldoende belang heeft bij een beroep van rechtswege tegen het vervangingsbesluit, omdat dit besluit volgens de onderneming geen inhoudelijke beoordeling meer behoeft. Het gevolg hiervan is dat het beroep niet van rechtswege ook betrekking heeft op het vervangingsbesluit. Dit besluit wordt daarom niet in deze procedure beoordeeld.
Proceskosten
3.1
De onderneming heeft verzocht de minister te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten in beroep.
3.2
Het College stelt vast dat de minister pas na de tussenuitspraak met het vervangingsbesluit aan de onderneming tegemoet is gekomen. Er bestaat daarom aanleiding voor een veroordeling in de door de onderneming gemaakte proceskosten.
3.3
De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren. Slechts in uitzonderlijke gevallen of omstandigheden kan van dit systeem worden afgeweken. Van dergelijke omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.
3.4
Het College veroordeelt de minister daarom tot vergoeding van de in de beroepsprocedure gemaakte proceskosten aan de hand van het Bpb. Omdat de onderneming pas bij het beroepschrift (bij het indienen van de nadere gronden) een suppletieaangifte heeft overgelegd op grond waarvan de minister het vervangingsbesluit heeft genomen, beperkt het College de proceskostenvergoeding tot de kosten die de onderneming nadien nog heeft gemaakt. Het College stelt de proceskosten daarom vast op € 837,- (1 punt ter waarde van € 837,- voor het verschijnen op de zitting met een wegingsfactor 1,0).
3.5
Het College ziet verder aanleiding om de minister op te dragen het door de onderneming betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van
€ 837,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
w.g. D. Brugman w.g. D.A. Bohlmeijer