ECLI:NL:CBB:2023:623

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
22/1949
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie op nul wegens onvoldoende omzetverlies in het kader van COVID-19-regeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 oktober 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een ondernemer tegen de vaststelling van zijn subsidie op nul in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De ondernemer betoogde dat de minister bij het bepalen van de omzet het verkoopbedrag van een leaseauto buiten beschouwing had moeten laten, omdat deze verkoop enkel bedoeld was om schulden af te lossen. Het College oordeelde echter dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet zoals deze blijkt uit de aangifte omzetbelasting. De regelgever heeft gekozen voor deze methode om de uitvoerbaarheid en de beperking van administratieve lasten te waarborgen. Het College heeft eerder geoordeeld dat het gebruik van de aangifte omzetbelasting als uitgangspunt voor de omzetbepaling niet onrechtmatig is.

Het College concludeerde dat de ondernemer niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies, wat de minister in staat stelde om de subsidie op € 0,- vast te stellen. De ondernemer had ook betoogd dat er een uitzondering gemaakt moest worden voor zijn situatie, maar het College wees erop dat de regeling geen hardheidsclausule bevat en dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen van de regeling kan worden afgeweken. De omstandigheden die de ondernemer aanvoerde, zoals de verkoop van de leaseauto, waren niet voldoende om een uitzondering te rechtvaardigen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen kosten aan de ondernemer hoefde te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1949

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 oktober 2023

Rechter: mr. C.T. Aalbers

Griffier: mr. J.M. Baars

Partijen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door

mr. N.J. Mathura, mr. A.M.D. Dijkstra en mr. Y. Mellah.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering
COVID-19 is de hoofdregel dat de omzet wordt bepaald aan de hand van de aangifte omzetbelasting.
2 De ondernemer betoogt dat de minister bij het bepalen van de omzet in de subsidieperiode, het verkoopbedrag van € 42.100,- van één van zijn leaseauto’s buiten beschouwing moet laten. Door deze verkoop is zijn aangifte omzetbelasting over het subsidiekwartaal hoger uitgevallen, maar het betrof een noodverkoop waarmee enkel schulden zijn afgelost.
3 Het College is van oordeel dat de minister uit mocht gaan van de omzet zoals die blijkt uit de aangifte omzetbelasting en wijst daarbij op het volgende.
De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), al geoordeeld dat dit geen onrechtmatig uitgangspunt is. Dit betekent dat de minister terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Er bestond geen aanleiding om de opbrengst van de verkoop van de leaseauto niet tot de omzet te rekenen. Volgens de aangifte omzetbelasting behoort de verkoopopbrengst van de leaseauto immers wel tot de omzet.
4 Voor zover de ondernemer heeft betoogd dat voor hem een uitzondering zou moeten worden gemaakt, omdat de wijze van omzetbepaling onevenredig nadelig uitpakt voor hem, overweegt het College het volgende.
De regelgever heeft geen hardheidsclausule in de regeling opgenomen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan van de regeling worden afgeweken. In de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 26 februari 2021 worden als voorbeelden van zulke gevallen genoemd dat een ondernemer in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor in de referentieperiode geen omzet is gemaakt en de ondernemer om die reden niet in aanmerking komt voor subsidie. Het College heeft ook daarover al eerder geoordeeld dat niet onrechtmatig te vinden.
Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De door de ondernemer aangevoerde omstandigheden, dat een leaseauto is verkocht om kosten te besparen en schulden af te lossen, leiden er niet toe dat de minister van de regeling moet afwijken.
5 De minister heeft dus terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies en kon de subsidie daarom op € 0,- vaststellen. Omdat het beroep ongegrond is hoeft de minister geen kosten aan de ondernemer te vergoeden.
w.g. C.T. Aalbers w.g. J.M. Baars