ECLI:NL:CBB:2023:609

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
22/2284
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Q1 2022 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De ondernemer had zijn aanvraag te laat ingediend, namelijk na de deadline van 31 maart 2022. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag als proforma aangemerkt en deze afgewezen. De ondernemer stelde dat hij niet tijdig kon aanvragen omdat hij bezig was met het herstel van zijn bedrijf na de coronamaatregelen en dat hij niet op de hoogte was van de gewijzigde aanvraagperiode.

De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de ondernemer zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de termijnen duidelijk waren vermeld op de website van de RVO. Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de ondernemer niet had gecontroleerd tot wanneer de aanvraagperiode liep. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om zich op de hoogte te stellen van de vereisten voor subsidieaanvragen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de ondernemer ongegrond en bevestigde de afwijzing van de minister. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de verantwoordelijkheid van ondernemers om op de hoogte te zijn van de geldende regels en termijnen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] ,handelend onder de namen
[naam 2]en
[naam 3], te [plaats] (de ondernemer)
(gemachtigden: mr. G.H. Blom en [naam 4] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. A.M.D. Dijkstra en C. Zieleman).

Procesverloop

Met het besluit van 24 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart (Q1) van 2022 aangemerkt als een proformaaanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 15 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer, bijgestaan door zijn gemachtigden, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.6.7., van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 voor 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de
betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Wettelijk kader
2 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer erkent dat hij de aanvraag om subsidie voor Q1 van 2022 te laat heeft ingediend. De ondernemer heeft de voorgaande aanvragen telkens ingediend nadat het betreffende kwartaal was verstreken, zodat de hoogte van de subsidie precies kon worden vastgesteld. Omdat de aanvraagperiode van Q1 van 2022 korter was dan de aanvraagperiodes voor de andere subsidieperiodes, heeft hij niet tijdig een aanvraag kunnen doen en loopt hij een groot bedrag aan subsidie mis. Hij heeft dit bedrag hard nodig om zijn bedrijfsvoering staande te houden. De ondernemer heeft in januari/februari 2022 nog contact opgenomen met de RVO om na te vragen of er wijzigingen in de regeling waren voor Q1 van 2022. Op dat moment was daar nog niets over bekend. Nu wordt in het bestreden besluit aangegeven dat de sluitingsdatum duidelijk is genoemd in de regeling en op de website van de RVO. Van de ondernemer kan niet worden verwacht dat hij dagelijks controleert of er al informatie is over de sluitingsdatum of dat hij op de hoogte is van de redenen waarom aanvraagperiode voor dit kwartaal korter is dan voor de andere kwartalen. Hij was in februari en maart van 2022 druk bezig zijn bedrijf weer op orde te krijgen en klaar te maken om weer te starten. De afwijzing van zijn aanvraag is voor hem extra ingrijpend omdat hij ondernemer is in een van de zwaarst getroffen branches. Waarom zijn ondernemers niet actief benaderd en zijn zij niet gewezen op de wijzigingen in de aanvraagperiode? De ondernemer betoogt dat in zijn geval sprake is van een uitzonderlijk geval zodat de minister moet afwijken van de TVL en alsnog subsidie moet toekennen.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat de ondernemer de aanvraag te laat heeft ingediend. De ondernemer heeft op 11 april 2022 geprobeerd een aanvraag in te dienen, maar toen was de aanvraagperiode voor Q1 van 2022 al verstreken. De omstandigheden die de ondernemer schetst, hebben het niet onmogelijk gemaakt om tijdig een aanvraag in te dienen. De te late aanvraag dient daarom voor rekening en risico van de ondernemer te komen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een ondernemer om tijdig een aanvraag in te dienen. Zowel in de TVL als op de website van de RVO waren de termijnen voor het indienen van de aanvraag terug te vinden. Daarnaast kon de ondernemer zich bij de RVO aanmelden voor een geautomatiseerd verstuurde herinnering. Dat de aanvraagperiode voor de voorgaande kwartalen langer was, maakt dit niet anders. Alle ondernemers die een aanvraag wilden doen voor subsidie voor Q1 van 2022 hadden te maken met dezelfde aanvraagperiode en een groot deel ook met de gewijzigde coronamaatregelen. Andere ondernemers is het wel gelukt om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister heeft geen aanleiding gezien om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen omdat de ondernemer heeft gewacht met het doen van een aanvraag tot het moment dat zijn omzet bekend was. Ook de financiële gevolgen voor de ondernemer zijn volgens de minister geen reden om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De afwijzing van de aanvraag is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De minister verwijst naar een uitspraak van het College van 27 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:322).
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.6.5., eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL gelezen in samenhang met artikel 2.6.7. van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL is gebaseerd), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de ondernemer de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat de ondernemer niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag heeft ingediend, komt omdat hij ervan was uitgegaan dat de aanvraagtermijn zou doorlopen tot in het volgende kwartaal, net als bij de eerdere openstellingen van de TVL. De ondernemer heeft echter niet gecontroleerd tot welke datum de aanvraagperiode liep. Daarmee heeft hij het risico genomen dat hij het einde van de aanvraagperiode zou missen. De gevolgen hiervan komen voor rekening van de ondernemer. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246) rustte op de minister niet de verplichting om de ondernemer persoonlijk te informeren over (wijzigingen in) de subsidievoorwaarden. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de ondernemer om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lag daarom op de weg van de ondernemer om tijdig kennis te nemen van de TVL en de daarin opgenomen aanvraagperiode, en zijn aanvraag op tijd in te dienen. Hoewel het College begrijpt dat de aanvraagperiode voor Q1 van 2022 een drukke periode was omdat de werkzaamheden weer konden worden opgestart, is niet gebleken dat de ondernemer niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister heeft erop gewezen dat de openstelling van de TVL voor Q1 van 2022 duidelijk was vermeld in de TVL en op zijn website. De ondernemer heeft dat in zoverre ook niet betwist. Dat de ondernemer negatieve financiële gevolgen ervaart door zijn te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
w.g. H.S.J. Albers w.g. F. Willems
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.6.5., eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL bepaalt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.6.7. van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot
en met 31 maart 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid
genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid
genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.