ECLI:NL:CBB:2023:608

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
22/1568
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Q4 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De vennootschap had haar aanvraag te laat ingediend, namelijk na de deadline van 11 februari 2022. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag als proforma aangemerkt en afgewezen. De vennootschap stelde dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor Q4 2021 en dat persoonlijke omstandigheden bij de vennoot die verantwoordelijk was voor de aanvragen een rol speelden in de te late indiening.

Tijdens de zitting op 7 september 2023 werd het standpunt van de vennootschap toegelicht door haar gemachtigden. De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de vennootschap op de hoogte had moeten zijn van de geldende wet- en regelgeving en dat de aanvraag terecht was afgewezen. Het College oordeelde dat de vennootschap niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat de minister geen verplichting had om de vennootschap persoonlijk te informeren over de openstelling van de subsidie. De vennootschap had de verantwoordelijkheid om tijdig kennis te nemen van de aanvraagperiode en de voorwaarden.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister op juiste wijze had gehandeld. De vennootschap had geen recht op de subsidie omdat zij niet binnen de gestelde termijn had aangevraagd. De uitspraak bevestigt dat ondernemers zelf verantwoordelijk zijn voor het indienen van tijdige aanvragen en dat de minister niet verplicht is om hen actief te informeren over openstellingen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] (de vennootschap)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. A.M.D. Dijkstra en C. Zieleman).

Procesverloop

Met het besluit van 21 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van de vennootschap op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december (Q4) van 2021 aangemerkt als een proformaaanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens de vennootschap en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.5.7., van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q4 van 2021 uiterlijk op 11 februari 2022 voor 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Wettelijk kader
2 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Standpunt van de vennootschap
3 De vennootschap erkent dat zij de aanvraag voor subsidie voor Q4 van 2021 te laat heeft ingediend. Zij is het alleen niet eens met de wijze waarop en de redenering waarlangs de minister het evenredigheidsbeginsel heeft toegepast. Het belang van de vennootschap dient zwaarder te wegen dan het belang van de minister en ten onrechte heeft de minister geen rechtvaardige en inhoudelijke afweging van de belangen gemaakt. Zo heeft de minister de afwijzing onder meer gemotiveerd met de redenering dat vanwege de vele aanvragen en dat ondernemers zo snel mogelijk een voorschot moeten ontvangen, alleen in bijzondere gevallen een uitzondering wordt gemaakt. De minister heeft echter niet duidelijk gemaakt waarom het maken van een uitzondering voor de vennootschap ten koste gaat van het tijdig verstrekken van voorschotten aan alle ondernemers die een beroep hebben moeten doen op de TVL. Daarnaast is de vennootschap teleurgesteld in de wijze waarop het bestreden besluit tot stand is gekomen. De minister is niet serieus en inhoudelijk ingegaan op delen van het bezwaar, waaronder de omstandigheid dat het de vennootschap niet bekend was dat ook voor Q4 van 2021 subsidie kon worden aangevraagd en de slechte dan wel onduidelijke informatievertrekking en communicatie per e-mail hierover. Ook heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom de verandering van huisbaas en persoonlijke omstandigheden van de vennoot die verantwoordelijk is voor het indienen van de TVL-aanvragen, niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Hierover wordt in het bestreden besluit alleen opgemerkt dat een van de andere vennoten contact had kunnen opnemen. Dat kan niet van hen worden verwacht. De vennootschap verzoekt om alsnog een aanvraag om subsidie voor Q4 van 2021 te mogen doen.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag terecht is afgewezen omdat de vennootschap niet tijdig een aanvraag heeft ingediend. Van een onderneming die aanspraak wenst te maken op subsidie mag worden verwacht dat deze op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving. De minister heeft onder andere op de website van de RVO de openstelling van Q4 van 2021 gepubliceerd, inclusief de aanvraagperiode en de voorwaarden, maar bijvoorbeeld ook op de website van de rijksoverheid. Dat de vennootschap van collega’s heeft begrepen dat er geen openstelling kwam voor Q4 van 2021 en dat zij dit ook op (niet nader gespecificeerde) fora heeft gelezen, maakt dit niet anders. De minister is ook van mening dat er geen sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel en ziet ook geen reden voor het buiten toepassing laten van artikel 2.5.7. van de TVL. De minister verwijst naar de uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:118). De bijzondere omstandigheden die de vennootschap heeft genoemd in haar bezwaarschrift, hebben er niet toe geleid dat het voor de vennootschap onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. De vennootschap heeft de aanvraag namelijk niet tijdig ingediend omdat zij niet wist dat zij een aanvraag voor Q4 van 2021 kon indienen. De e-mails die de vennootschap aanhaalt over het aanvragen van de vaststelling of informatieverzoeken, zien op al lopende aanvragen. Per openstelling bestond de mogelijkheid om zich aan te melden voor een berichtenservice. Daaruit volgt volgens de minister niet dat hij gehouden is om alle ondernemers die mogelijk een aanvraag voor TVL-subsidie willen doen, persoonlijk te informeren over een bepaalde openstelling. Informatie over nieuwe openstellingen volgt uit de regelgeving en wordt gepubliceerd op de website van de RVO en op de website van de rijksoverheid. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vennootschap om tijdig een aanvraag in te dienen en op de hoogte te zijn van de geldende wet- en regelgeving.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.5.5., eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL gelezen in samenhang met artikel 2.5.7. van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL is gebaseerd), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de vennootschap de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat de vennootschap niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag heeft ingediend, komt omdat zij niet wist dat zij een aanvraag kon indienen voor Q4 van 2021. De vennootschap is daarbij afgegaan op informatie van collega’s en (niet nader gespecificeerde) fora waaruit zij heeft opgemaakt dat de subsidieverlening op grond van de TVL zou stoppen met ingang van Q4 van 2021. Zij is echter niet nagegaan of dit klopte door bijvoorbeeld de website van de RVO te raadplegen. Pas op 1 maart 2022 kwam de vennootschap erachter dat ook voor Q4 van 2021 subsidie kon worden aangevraagd, maar op dat moment was de aanvraagperiode voor dat kwartaal al verstreken. Daarnaast heeft de vennootschap aangevoerd dat sprake was van persoonlijke omstandigheden bij de vennoot die verantwoordelijk is voor de subsidieaanvragen. Hoewel het College begrijpt dat deze omstandigheden een grote impact hebben gehad op deze vennoot, hebben deze omstandigheden plaatsgevonden in de zomer van 2021 en dus geruime tijd voor het einde van de aanvraagperiode, te weten 11 februari 2022. Gelet op dit tijdsverloop en de onwetendheid bij de vennootschap over de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor Q4 van 2021, is het niet aannemelijk dat deze omstandigheden van invloed zijn geweest op het wel of niet tijdig kunnen indienen van de aanvraag voor Q4 van 2021. De gevolgen van het te laat aanvragen van de subsidie, komen dan ook voor risico van de ondernemer. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246) rustte op de minister niet de verplichting om de vennootschap persoonlijk te informeren over (wijzigingen in) de subsidievoorwaarden. Het is, zoals de minister ook al stelt, de eigen verantwoordelijkheid van de vennootschap om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lag daarom op de weg van de vennootschap om (tijdig) kennis te nemen van de TVL en de daarin opgenomen aanvraagperiode, en haar aanvraag op tijd in te dienen. Niet is gebleken dat de vennootschap daartoe niet in staat was. De minister heeft erop gewezen dat de openstelling van de TVL voor Q4 van 2021 duidelijk was vermeld in de TVL en op zijn website. De vennootschap heeft dat in zoverre ook niet betwist.
5.4
Het College stelt verder vast dat de minister in het bestreden besluit is ingegaan op alle omstandigheden die door de vennootschap zijn genoemd en heeft aangegeven waarom die niet tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag leiden. Van strijd met het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake. Dat de vennootschap in het bestreden besluit toch nog een gebrek aan begrip voor zijn omstandigheden ervaart, maakt niet dat het bestreden besluit om die reden onevenredig is.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
w.g. H.S.J. Albers w.g. F. Willems
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.5., eerste lid, onder a, van de TVL bepaalt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.5.7. van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 20 december 2021 tot
en met 11 februari 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid
genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid
genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.