ECLI:NL:CBB:2023:602

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
22/566
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft de vennootschap, aangeduid als [naam 1] B.V., beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat deze na afloop van de geldende aanvraagperiode was ingediend. De vennootschap stelde dat zij op 18 oktober 2021 een aanvraag had ingediend, maar de minister stelde dat de aanvraag pas op 3 november 2021 was ontvangen. De vennootschap voerde aan dat technische problemen met het webportaal van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de tijdige indiening hadden belemmerd en dat de minister niet had gehandeld volgens zijn eigen gedragslijn in vergelijkbare zaken.

De enkelvoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 24 oktober 2023 geoordeeld dat de vennootschap er niet in is geslaagd aan te tonen dat de aanvraag tijdig was ingediend. De bewijslast lag bij de vennootschap, en het College concludeerde dat de aanvraag na de deadline was ingediend. De minister had de aanvraag terecht afgewezen op grond van de regels van de TVL, die vereisen dat aanvragen tijdig worden ingediend. Het College oordeelde dat de vennootschap zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de gevolgen van de te late indiening voor haar rekening kwamen. Het beroep van de vennootschap werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de vennootschap)

(gemachtigde: mr. J.P. van Nes)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. S.F. Hu)

Procesverloop

Met het besluit van 30 november 2021 (afwijzingsbesluit) heeft de minister het bericht van de vennootschap van 3 november 2021 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de vennootschap [naam 2] ( [naam 2] ), bijgestaan door de gemachtigde van de vennootschap, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1 De vennootschap heeft op 3 november 2021 digitaal een melding bij de minister gedaan dat zij wegens “Overige redenen” niet op tijd een subsidieaanvraag voor Q3 van 2021 heeft kunnen indienen. De minister heeft deze melding als een pro-forma-aanvraag in behandeling genomen. Maar omdat de aanvraag buiten de in de TVL genoemde aanvraagperiode is ontvangen, heeft de minister de aanvraag afgewezen. De vennootschap is het met de afwijzing niet eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft de minister dat bezwaar ongegrond verklaard en zijn standpunt dat de aanvraag moet worden afgewezen op de grond dat deze te laat is ingediend gehandhaafd. Hiertegen heeft de vennootschap beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2.1
Om een bijdrage in de financiering van de vaste lasten voor Q3 van 2021 te ontvangen, kon een getroffen MKB-onderneming een subsidie aanvragen (zie artikel 2.4.2, eerste lid, van de TVL). De TVL bevat een aantal regels waaraan de aanvraag moet voldoen. Indien de aanvraag niet aan (een van) de gestelde regels voldoet, wordt de aanvraag afgewezen (zie artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL). Een van de gestelde regels is dat de subsidieaanvraag voor Q3 van 2021 moet zijn ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met 26 oktober 2021. De aanvraag is tijdig ingediend als deze op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur is ontvangen (zie artikel 2.4.8, eerste en tweede lid, van de TVL). De minister heeft de in de regeling genoemde einddatum (26 oktober 2021) wegens uitloop van een ICT-update op 21 oktober 2021 verschoven naar 29 oktober 2021.
2.2
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de vennootschap
3.1
Op 13 oktober 2021 is de vennootschap gestart met het invullen van de subsidieaanvraag voor Q3 van 2021 door in te loggen op het webportaal van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Omdat, in tegenstelling tot bij eerdere TVL-periodes, het benodigde – maar nog niet aanwezige – accountantsproduct direct bij de aanvraag moest worden geüpload, kon de aanvraag op dat moment niet worden voltooid. Op 18 oktober 2021 heeft de vennootschap opnieuw ingelogd op het RVO-webportaal, het op die dag ontvangen accountantsproduct geüpload en vervolgens de aanvraag voltooid. De vennootschap verwijst naar een overgelegde screenshot van de inloghistorie van We-ID (de eHerkenning-provider), waaruit dit volgt. Toen de vennootschap echter op 3 november 2021 opnieuw inlogde, constateerde zij dat de status van de op 18 oktober 2021 ingediende aanvraag nog op ‘concept’ stond. Na telefonisch contact met de RVO over deze in haar ogen onjuiste aanvraagstatus heeft de vennootschap – op advies van de RVO – een zogenoemd ‘te laat formulier’ ingediend. Ten onrechte is dit formulier vervolgens door de minister aangemerkt als een pro-forma-aanvraag, met 3 november 2021 als aanvraagdatum. Gezien het hiervoor beschreven verloop moet volgens de vennootschap 18 oktober 2021, en niet
3 november 2021, worden aangemerkt als datum waarop de aanvraag voor Q3 van 2021 is ingediend. Dit betekent dat die aanvraag, inclusief alle benodigde informatie, tijdig is ingediend en dat de minister de aanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling moet nemen. Voor zover technische problemen in het webportaal – die zich volgens informatie van de website van de RVO in de periode van 22 september 2021 tot en met 27 oktober 2021 regelmatig hebben voorgedaan – er de oorzaak van zijn dat de aanvraag niet op
18 oktober 2021 is ontvangen, kan de vennootschap daarvoor niet verantwoordelijk worden gehouden.
3.2
Indien de minister zijn standpunt handhaaft dat 3 november 2021 als de aanvraagdatum moet worden aangemerkt, is de overschrijding van de aanvraagtermijn dermate gering dat de praktische hinder die de minister hiervan zou hebben kunnen ervaren, niet opweegt tegen het financiële en operationele belang van de vennootschap bij verlening van de subsidie. Daarnaast valt uit recente uitspraken van het College, onder meer die van 13 en 27 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293 en ECLI:NL:CBB:2023:322), op te maken dat de minister een bepaalde gedragslijn hanteert bij de beoordeling van buiten de aanvraagtermijn ingediende aanvragen. Echter, in de zaak van de vennootschap heeft de minister verzuimd om volgens die gedragslijn te handelen. Handhaving van het afwijzingsbesluit zou niet alleen strijd met het evenredigheidsbeginsel opleveren, maar ook strijd met het gelijkheidsbeginsel. De vennootschap zou dan namelijk worden gelijkgesteld met ondernemers die hun gegevens pas na afloop van de aanvraagperiode aan de minister hebben verstrekt, terwijl zij vergeleken moet worden met ondernemers die de voor de aanvraag benodigde gegevens tijdig, binnen de aanvraagperiode, hebben aangeleverd.
3.3
Tot slot stelt de vennootschap dat er diverse gebreken aan het bestreden besluit kleven. Zo is het besluit tot stand gekomen zonder dat de directie van de vennootschap is gehoord, is de vennootschap niet geïnformeerd over het recht op inzage van alle relevante stukken en is het verslag van het met een medewerkster van de vennootschap gehouden (telefonische) hoorgesprek pas in de beroepsprocedure overgelegd. Daarnaast is de minister in het bestreden besluit niet ingegaan op de stelling van de vennootschap dat zij haar aanvraag tijdig (op
18 oktober 2021) heeft ingediend en dat er mogelijk sprake is geweest van een – voor rekening van de minister komende – technische storing in het aanvraagsysteem. Dit maakt dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd. Gelet op het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek moet het bestreden besluit worden vernietigd en dient opnieuw op het bezwaar te worden beslist.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat de vennootschap zelf verantwoordelijk is voor het (tijdig) indienen van haar subsidieaanvraag. Dat de vennootschap voor afloop van de aanvraagtermijn een conceptaanvraag in het webportaal heeft klaargezet, maakt niet dat sprake kan zijn van een tijdige indiening; de aanvraag voor Q3 van 2021 is immers niet daadwerkelijk ingediend. Voor zover de vennootschap met screenshots van haar inlogpogingen probeert te onderbouwen dat zij de aanvraag op 18 oktober 2021 heeft ingediend, merkt de minister op dat daaruit alleen volgt dat de vennootschap heeft ingelogd op het voor de TVL beschikbare webportaal. Dat de aanvraag niet (tijdig) was ingediend, had de vennootschap kunnen weten nu zij – anders dan bij eerdere TVL-aanvragen – geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen. Over het uitblijven daarvan had de vennootschap eerder dan op 3 november 2021, in ieder geval voor afloop van de aanvraagperiode, contact met de RVO kunnen opnemen. Wat betreft het niet volgens de uitgezette gedragslijn handelen, zoals door de vennootschap is gesteld, merkt de minister op dat na toetsing van de vraag of de aanvraag tijdig was ingediend, eerst is gekeken of de vennootschap tijdig – voor afloop van de aanvraagtermijn – contact met de RVO heeft opgenomen. Dat bleek niet zo te zijn. Vervolgens is vastgesteld dat hier van bijzondere (ernstige) persoonlijke of overige omstandigheden geen sprake was, zodat geen reden bestond om aan te nemen dat sprake was van een onevenredig besluit. Wat betreft mogelijke technische storingen in het aanvraagsysteem wijst de minister erop dat er tussen 15 oktober 2021 en 20 oktober 2021 geen storingen zijn geweest die invloed hebben gehad op het indienen van een aanvraag op grond van de TVL. De minister handhaaft dan ook zijn standpunt dat de vennootschap haar aanvraag voor Q3 van 2021 op 3 november 2021 heeft ingediend, ofwel na afloop van de op grond van de TVL voor dat kwartaal geldende aanvraagtermijn. Dat de termijnoverschrijding gering is, maakt het voorgaande niet anders.
4.2
De minister betwist dat het horen in de bezwaarfase niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Voor het houden van een hoorzitting is contact opgenomen met de indiener van het bezwaarschrift, tevens de indiener van de pro-forma-aanvraag. Deze persoon heeft verklaard de hoorzitting te doen. Van de op 2 februari 2022 gehouden (telefonische) hoorzitting is een verslag opgesteld dat zich bij de stukken bevindt. Ook de stelling van de vennootschap dat het inzagerecht is geschonden volgt de minister niet. Die inzage ziet op het bezwaarschrift en alle verdere, tot aan de hoorzitting, op de zaak betrekking hebbende stukken. Het betreft hier stukken waarover de vennootschap al beschikte. De vennootschap heeft verder ook niet vermeld in welke stukken zij (nog) inzage zou willen hebben. Van het door de vennootschap gestelde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek is evenmin sprake. De minister heeft alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling betrokken en deze getoetst aan de TVL. Ook is in het bestreden besluit duidelijk uiteengezet waarom de subsidieaanvraag van de vennootschap voor Q3 van 2021 is afgewezen. Het bestreden besluit is daarmee zorgvuldig tot stand gekomen en berust op een deugdelijke motivering.
Beoordeling door het College
5.1.1
In geschil is of de aanvraag voor Q3 van 2021 is ingediend op 18 oktober 2021 (standpunt van de vennootschap) of op 3 november 2021 (standpunt van de minister). In het eerste geval zou de aanvraag binnen de geldende aanvraagperiode, dus tijdig, zijn ingediend en in het tweede geval daarbuiten.
5.1.2
Op grond van artikel 2:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.
5.1.3
De bewijslast van het tijdig indienen van de aanvraag ligt bij de vennootschap. Naar het oordeel van het College is de vennootschap er niet in geslaagd om aan te tonen dat de aanvraag tijdig, dus vóór 29 oktober 2021 om 17.00 uur, het systeem van de minister voor gegevensverwerking heeft bereikt. Uit de door de vennootschap overgelegde screenshots kan wel worden afgeleid dat er op 18 oktober 2021 is ingelogd op het webportaal van de RVO, maar niet dat er daadwerkelijk op de verzendknop is gedrukt om de (concept)aanvraag te verzenden. Ook is niet aannemelijk geworden dat een technische storing in de weg heeft gestaan aan het ontvangen van de aanvraag door de minister op 18 oktober 2021, nu de minister op die dag van een groot aantal ondernemingen wel een aanvraag heeft ontvangen. Bij het voorgaande komt dat [naam 2] op de zitting heeft verklaard dat zij ‘aanneemt’ dan wel ‘denkt’ op de verzendknop te hebben gedrukt en dat, anders dan bij eerdere door de vennootschap ingediende TVL-aanvragen, een ontvangstbevestiging achterwege bleef, hetgeen een aanwijzing voor de vennootschap had moeten zijn dat de aanvraag (nog) niet was verzonden.
5.2
Nu gelet op het voorgaande 3 november 2021 heeft te gelden als datum waarop de aanvraag voor Q3 van 2021 is ingediend, staat vast dat de aanvraag na afloop van de geldende aanvraagperiode is ingediend. Zoals hiervoor onder 2.1 is overwogen, volgt uit artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL, dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als deze niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.3
Voor de wijze waarop de minister omgaat met na afloop van de aanvraagperiode ingediende aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.4
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vennootschap om een tijdige aanvraag te doen. De omstandigheid dat de vennootschap financieel nadeel lijdt als gevolg van de afgewezen aanvraag en/of dat de bedrijfsvoering hierdoor (negatief) wordt geraakt, maakt het bestreden besluit niet onevenredig. Het volgens de vennootschap beperkte aantal dagen dat de aanvraag te laat is ingediend vormt evenmin reden om het afwijzingsbesluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel te achten. De gevolgen van de te late aanvraag moeten dan ook voor rekening en risico van de vennootschap blijven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, omdat – mede gezien de door de minister op de zitting gegeven toelichting zoals hiervoor weergegeven onder 4.1 – niet is gebleken dat de minister in deze zaak anders heeft gehandeld dan in vergelijkbare zaken waarin sprake was van een te late aanvraag.
5.5
Het College ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. Anders dan waarvan de vennootschap kennelijk uitgaat, volgt niet uit de Awb (artikel 7:2) dat de directie van de vennootschap moet worden gehoord, maar moet het gaan om (een) belanghebbende(n), in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift. Nu [naam 2] in het door haar namens de vennootschap bij de RVO ingediende bericht van 3 november 2021 als contactpersoon staat vermeld, zij namens de vennootschap het bezwaarschrift heeft ingediend, gedurende de bezwaarprocedure het contact met de RVO heeft onderhouden en ook de afspraak voor de hoorzitting heeft gemaakt, valt niet in te zien dat de RVO aan de bevoegdheid van [naam 2] om de vennootschap te vertegenwoordigen had moeten twijfelen en/of daarom (nog) iemand anders van de vennootschap in de gelegenheid had moeten stellen om gehoord te worden. Evenmin rust op het bestuursorgaan een verplichting om het van de hoorzitting gemaakte verslag eerst ter goedkeuring aan de gehoorde persoon voor te leggen. Dat het verslag van de hoorzitting pas in de beroepsprocedure – circa vier maanden na de hoorzitting, maar ruim een jaar voor de zitting bij het College – aan de vennootschap is verstrekt, staat er niet aan in de weg dat de vennootschap, indien zij daarvoor aanleiding zag, voldoende tijd heeft gehad om op de inhoud van het verslag te kunnen reageren. Het College ziet ook geen grond voor het oordeel dat het inzagerecht als bedoeld in artikel 7:4 van de Awb is geschonden. Niet is gebleken dat de vennootschap niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft kunnen beschikken. De vennootschap heeft ook niet vermeld welke stukken in haar visie zouden ontbreken dan wel niet door de minister ter inzage zouden zijn overgelegd. Tot slot bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De minister is in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de gronden van het bezwaar.
Slotsom
6 De conclusie is dat de minister de aanvraag op grond van artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. J.M. Baars

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:17
1. Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
2. Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:4
1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.
2. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
3. Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.
[…]
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.4.2 (verstrekking subsidie)
1. De Minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juli, augustus en september van 2021.
[…]
Artikel 2.4.6 (afwijzingsgronden)
1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.4.8 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met
26 oktober 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.