In deze zaak heeft de veehouderij, vertegenwoordigd door gemachtigden mr. S. Oord en mr. C.J.M. Daniëls, beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake een randvoorwaardenkorting op GLB-subsidies. De minister had op 15 februari 2022 een korting van 3% vastgesteld, omdat de veehouderij niet voldeed aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Na een aantal besluiten en een zitting op 20 juni 2023, heeft de minister op 14 juli 2023 een vervangingsbesluit genomen, waarbij de korting werd verlaagd naar 1%. De veehouderij betwistte de rechtmatigheid van de besluiten, met name de toepassing van de randvoorwaardenkorting en de procedurele gang van zaken. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door de grondslag van de korting meerdere keren te wijzigen. Het College heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de veehouderij, vastgesteld op € 2.092,50, en het beroep tegen het vervangingsbesluit II ongegrond verklaard. De minister is ook verplicht om het griffierecht van € 365,- aan de veehouderij te vergoeden.