ECLI:NL:CBB:2023:592
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van subsidieaanvraag op basis van omzetgegevens en creditnota's in het kader van COVID-19 regeling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 oktober 2023, zaaknummer 22/1751, staat de beoordeling van een subsidieaanvraag in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag van de onderneming, een B.V. gevestigd in [plaats], in eerste instantie ingewilligd, maar later de subsidie vastgesteld op € 98.834,64 en een te veel uitgekeerd voorschot van € 12.212,52 teruggevorderd. De onderneming stelde dat de minister ten onrechte was uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst en dat de door haar opgemaakte creditnota's verrekend moesten worden met de omzet van het eerste kwartaal van 2021.
De onderneming betoogde dat de omzetgegevens van de Belastingdienst niet representatief waren voor de werkelijke omzet, omdat er in het tweede kwartaal van 2021 nog creditnota's waren verstuurd die betrekking hadden op het eerste kwartaal. De minister verdedigde zijn standpunt door te verwijzen naar de regelgeving die bepaalt dat de aangifte omzetbelasting leidend is voor de vaststelling van de omzet. Het College oordeelde dat de minister terecht de gegevens van de Belastingdienst had gebruikt en dat er geen aanleiding was om rekening te houden met de creditnota's van de onderneming. Het College bevestigde dat de minister de subsidie terecht lager had vastgesteld op basis van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak benadrukt het belang van de aangifte omzetbelasting in het kader van de subsidie en de keuze van de onderneming om geen suppletieaangifte in te dienen. Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.