ECLI:NL:CBB:2023:589

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
22/1146
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een te laat ingediende TVL-aanvraag en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 oktober 2023, zaaknummer 22/1146, is de aanvraag van [naam 1] B.V. voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De aanvraag was te laat ingediend, wat in strijd is met de bepalingen van de TVL. De onderneming had de aanvraag moeten indienen tussen 25 november 2020 en 29 januari 2021, maar deed dit niet tijdig. De onderneming stelde dat zij recht had op de subsidie omdat zij aan de voorwaarden voldeed en dat er rekening gehouden moest worden met bijzondere omstandigheden die de te late indiening veroorzaakten, waaronder ziekte van een medewerker en verkeerde informatie in de administratie.

De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen op 13 oktober 2021 en het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard op 25 april 2022. Tijdens de zitting op 3 juli 2023 werd het standpunt van de onderneming verdedigd door haar gemachtigden, maar het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de onderneming ligt. De minister had geen ruimte voor coulance, en de onderneming kon niet aantonen dat er sprake was van gelijke gevallen waarin wel een aanvraag werd geaccepteerd.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De onderneming had niet binnen de gestelde termijn een aanvraag ingediend, en de gevolgen van deze te late indiening moesten voor haar rekening komen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. S. Hu).

Procesverloop

Met het besluit van 13 oktober 2021 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 afgewezen.
Met het besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2 Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.1.8 van de TVL bepaalt dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021. De onderneming betwist dit niet, maar stelt dat zij toch in aanmerking dient te komen voor een subsidie op grond van de TVL, omdat zij aan de voorwaarden voldoet en rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waardoor zij niet tijdig een aanvraag heeft gedaan. Verder doet zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt van de onderneming
3 Het standpunt van de onderneming is dat materieel gezien op basis van de TVL wel recht bestaat op de subsidie. De onderneming is in het vierde kwartaal van 2020 getroffen door een behoorlijke omzetdaling, van 36,39%. Zij is enkel abusievelijk vergeten de aanvraag tijdig in te dienen. De minister houdt geen rekening met de omstandigheden waardoor de aanvraag te laat is ingediend, namelijk dat door aanvankelijk verkeerde informatie uit de eigen administratie is geconcludeerd dat niet werd voldaan aan de voorwaarde dat de omzet met minimaal 30% moest zijn gedaald. De cijfers zijn onjuist verwerkt in de administratie van de onderneming. Ziekte van een medewerker speelde hierbij een rol. Ook heeft de onderneming aanvankelijk naar een verkeerde referentieperiode gekeken. De onderneming wijst erop dat de TVL is bedoeld als tegemoetkoming in moeilijke tijden. Door de beslissing van de minister ondervindt de onderneming een concurrentienadeel. Dit is niet de bedoeling van de TVL. De onderneming is verder een soortgelijk geval bekend waarbij de minister wel de gelegenheid heeft geboden alsnog een aanvraag in te dienen. Volgens de onderneming is daarom sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt van de minister
4 De onderneming heeft niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag ingediend. Het is de verantwoordelijkheid van de onderneming om de financiële administratie op orde te hebben. De te late indiening moet voor haar rekening blijven. Dat de keuze van de onderneming voor het niet indienen van een tijdige aanvraag is gebaseerd op een aanname die achteraf niet juist bleek te zijn, leidt niet tot een ander oordeel. De minister verwijst hiervoor naar de uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:118), waarin het College ook heeft geoordeeld dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor rekening en risico van de onderneming dienen te komen indien de aanvraag niet binnen de termijn is ingediend. De minister stelt zich dus op het standpunt dat de onderneming niet in aanmerking komt voor de subsidie. De onderneming heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van een gelijk geval waarin wel de gelegenheid is geboden een aanvraag in te dienen. De minister kan zonder een concreet voorbeeld niet beoordelen of het om gelijke feiten en omstandigheden ging. De minister heeft geen ruimte voor coulance.
Beoordeling door het College
5 Uit artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK-en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
6 Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4).
7 De stelling van de onderneming dat de minister in een vergelijkbaar geval wel gelegenheid heeft geboden om een aanvraag in te dienen, kan niet slagen omdat de onderneming de concrete omstandigheden van dat geval niet heeft gespecificeerd en dus niet kan worden vastgesteld of het om een gelijk geval gaat.
8 In aanvulling op wat in 7.3 van de uitspraak van 13 juni 2023 is overwogen merkt het College op dat het beleid over de omgang met te late aanvragen tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid) is, dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
9 Het afwijzen van de aanvraag is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheden die de onderneming noemt als reden voor de te late aanvraag – de onjuiste verwerking van gegevens uit haar administratie, mede veroorzaakt door ziekte van een medewerker en het aanvankelijk kijken naar de verkeerde referentieperiode – moeten voor haar rekening blijven. De onderneming is zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij haar administratie inricht. Een groot aantal ondernemingen is wel in staat gebleken om binnen de aanvraagtermijn een TVL-aanvraag in te dienen. Dat de onderneming financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
10 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag op grond van artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.8 van de TVL, terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
11 Het beroep is ongegrond.
12 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. M.G. Ligthart
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.16
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.1.8
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.