In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 oktober 2023, zaaknummer 22/1146, is de aanvraag van [naam 1] B.V. voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De aanvraag was te laat ingediend, wat in strijd is met de bepalingen van de TVL. De onderneming had de aanvraag moeten indienen tussen 25 november 2020 en 29 januari 2021, maar deed dit niet tijdig. De onderneming stelde dat zij recht had op de subsidie omdat zij aan de voorwaarden voldeed en dat er rekening gehouden moest worden met bijzondere omstandigheden die de te late indiening veroorzaakten, waaronder ziekte van een medewerker en verkeerde informatie in de administratie.
De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen op 13 oktober 2021 en het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard op 25 april 2022. Tijdens de zitting op 3 juli 2023 werd het standpunt van de onderneming verdedigd door haar gemachtigden, maar het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de onderneming ligt. De minister had geen ruimte voor coulance, en de onderneming kon niet aantonen dat er sprake was van gelijke gevallen waarin wel een aanvraag werd geaccepteerd.
Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De onderneming had niet binnen de gestelde termijn een aanvraag ingediend, en de gevolgen van deze te late indiening moesten voor haar rekening komen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.