In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 oktober 2023, zaaknummer 22/364, is de aanvraag van ABBW Vastgoed B.V. voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De onderneming, die voorheen een sportschool dreef, stelde dat zij de mogelijkheid zou moeten hebben om te kiezen voor een andere referentieperiode voor de berekening van het omzetverlies. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de omzet in het derde kwartaal van 2019 als referentieomzet gebruikt, wat de onderneming niet representatief vond. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond en de onderneming ging in beroep.
Tijdens de zitting op 3 juli 2023 werd het standpunt van de minister over de referentieperiode gewijzigd, maar het College oordeelde dat de keuze voor de referentieperiode in overeenstemming was met de regels van de TVL. De onderneming had in 2020 wel subsidie ontvangen, maar de minister stelde dat de gehanteerde referentieperiode niet tot onevenredige gevolgen leidde. Het College vond dat de minister terecht geen hardheidsclausule had opgenomen in de regeling en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel.
Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het motiveringsgebrek in het bestreden besluit was hersteld. De minister werd opgedragen het door de onderneming betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels rondom de TVL en de beperkte ruimte voor uitzonderingen.