Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V. ( [naam 1] ), te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij )
in het geding tussen
[naam 1]
en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
[naam 1] voert in hoger beroep aan dat uit de regelgeving niet duidelijk volgt dat er voor de opslag van vloeibare mest en de opslag van vaste mest separate opgaven gedaan moeten worden. Bij de opgave van de mestopslagfaciliteiten moest een keuze worden gemaakt tussen vloeibare of vaste mest. [naam 1] heeft toen gekozen voor vloeibare mest. Daarbij heeft zij de opslagcapaciteit vermeld van de vloeibare en vaste mest bij elkaar. Dat valt haar niet te verwijten. In het digitale formulier kon immers niet worden vermeld dat de opgegeven 3.200 m3 gold voor de gezamenlijke capaciteit voor vloeibare en vaste mest. [naam 1] heeft in de H1-staat een juiste opgave van de voorraad gedaan. De rechtbank heeft verder ten onrechte waarde gehecht aan een rekenmodel op een website van [naam 5] dat uitgaat van de verdamping van water, terwijl het hier om mest gaat. Anders dan bij mest vinden in water geen chemische processen plaats die kunnen leiden tot hitte en broei. Hoe groter de oppervlakte is, hoe meer verdamping er plaatsvindt. De minister had moeten rekenen met een oppervlakte van 800 m2 voor het open deel van de mestopslag. Uit de verklaring van [naam 6] van 25 juni 2021 die de minister heeft overgelegd, blijkt dat er volgens [naam 7] ( [naam 7] ) extra verdamping kan plaatsvinden als er onder druk zuurstof aan mest wordt toegevoegd, als er ongebluste kalk wordt toegevoegd, of als er mest wordt gemengd. Dat is bij de mestopslag van [naam 1] allemaal aan de orde geweest. De rechtbank is daaraan ten onrechte voorbijgegaan.
Naar aanleiding van de stelling van [naam 1] dat juiste opgaven zijn gedaan in de H1-staat en dat de opgegeven getallen voor verdamping/vervluchtiging juist zijn, is om een nadere verklaring gevraagd aan [naam 7] , werkzaam bij Wageningen Food Safety Research en deskundige op het gebied van dierlijke meststoffen, mestbeleid en mineralen. Uit zijn verklaring van 22 december 2021 volgt dat de hoogte van de door [naam 1] in de H1-staat opgevoerde verdamping/vervluchtiging onmogelijk is.