ECLI:NL:CBB:2023:553

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
23/1660 en 23/1661
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij tijdelijke sluiting van hondenfokkerij

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 september 2023 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van [naam 2] en [naam 3] tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoekers, die een hondenfokkerij exploiteren, hebben bezwaar gemaakt tegen bestuurlijke maatregelen die hen zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. De minister heeft de hondenfokkerij tijdelijk gesloten, omdat deze niet voldeed aan de dierenwelzijnseisen. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om de besluiten te schorsen, zodat zij hun bedrijf zonder voorwaarden kunnen voortzetten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is bij de schorsing van het eerste besluit, terwijl er wel een spoedeisend belang is bij het tweede besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister de sluiting van de hondenfokkerij heeft gerechtvaardigd op basis van de overtredingen van de Wet dieren en dat er onvoldoende zicht is op verbetering van de bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, waardoor de tijdelijke sluiting van de hondenfokkerij in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de dierenwelzijnseisen en de bevoegdheid van de minister om maatregelen te treffen ter bescherming van dieren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1660 en 23/1661
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2023 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam 1] B.V. te [woonplaats] , en

[naam 2], te [plaats] , [land] ,
(verzoekers)
(gemachtigde: mr. drs. N. Wouters),
en

de minister van Landbouw, natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M Kleijs).

Procesverloop

Met besluiten van l maart 2023 (besluit I) en 23 mei 2023 (besluit II) heeft de minister bestuurlijke maatregelen opgelegd. Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 16 van augustus 2023 (besluit III) heeft de minister de bestuurlijke maatregelen in besluit II gehandhaafd. Verzoekers hebben daartegen beroep ingediend.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om met betrekking tot de besluiten I (hangende bezwaar) en III (hangende beroep) een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekers hebben nadere stukken ingediend.
De zitting was op 19 september 2023. Aan de zitting hebben voor verzoekers deelgenomen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door hun gemachtigde en voor de minister zijn gemachtigde en [naam 4] , inspecteur, en [naam 5] en [naam 6] , dierenartsen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De [naam 1] B.V. exploiteert een hondenfokkerij. [naam 2] is enig bestuurder en aandeelhouder. Het bedrijf maakt zich volgens de minister al jarenlang schuldig aan overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren waardoor het welzijn en de gezondheid van de honden in het geding is. De minister heeft in de loop der tijd bij inspecties, ondanks herhaaldelijk handhavend optreden om de situatie van de honden te verbeteren, geen structurele verbetering in de bedrijfsvoering gezien. De minister heeft in de loop der tijd honderden honden in bewaring genomen die er slecht aan toe waren. De laatste honden van de hondenfokkerij zijn op 23 mei 2023 in bewaring genomen.
1.2.
Met besluit I heeft de minister de hondenfokkerij verplicht om een bedrijfsvoeringplan op te stellen en waarbij een maximum aantal honden wordt gehouden van twintig honden per voltijd werknemer.
1.3
Met besluit II heeft de minister de hondenfokkerij tijdelijk gesloten vanaf 23 mei 2023 totdat een bedrijfsvoeringplan is opgesteld. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de hondenfokkerij dierenwelzijnsbepalingen uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren overtreedt en daardoor een ernstig gevaar is voor het welzijn en de gezondheid van dieren.
1.4
De voorzieningenrechter heeft, hangende bezwaar, besluit II geschorst bij uitspraak van 10 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:426) onder andere omdat dat daarin geen einddatum van de tijdelijke sluiting was vermeld.
1.5
Met besluit III heeft de minister het bedrijf gesloten van 23 mei 2023 tot 23 november 2023. Als aan de verplichtingen in besluit I is voldaan, kan de minister de sluiting eerder opheffen. Als aan die verplichtingen niet wordt voldaan kan de minister de sluiting verlengen. Aan de sluiting is aanvullend ten grondslag gelegd dat het bedrijf ook wettelijke bepalingen ter voorkoming van besmettelijke dierziektes (als schurft en vogelgriep) overtreedt en daarom ook een gevaar is voor de gezondheid van mensen.
Verzoek om voorlopige voorziening
2 Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om de besluiten van 1 maart 2023 (23/1661) en van 16 augustus 2023 (23/1660) te schorsen zodat zij hun bedrijf zonder voorwaarden kunnen voortzetten. Indien zij maar twintig honden per voltijd vaste medewerker mogen houden is het bedrijf niet langer rendabel en komt dat neer op een bedrijfssluiting.
Beoordeling
3.1
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, danwel bij het bestuursorgaan bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2
Voor zover de voorzieningenrechter in deze uitspraak een oordeel geeft over de rechtmatigheid van de in geding zijnde besluiten, is dat een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure.
3.3
Met betrekking tot besluit I acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening aanwezig zodat hij dat verzoek (23/1661) zal afwijzen.
Het niet voldoen aan dat besluit heeft de minister geleid tot het nemen van besluit II. Een schorsing van besluit I brengt daar geen verandering in. Wat verzoekers tegen besluit I hebben aangevoerd, waaronder met name dat zij het niet eens zijn met de verhouding van één vaste werknemer op twintig honden, kan daarom onbesproken blijven.
3.4
Met betrekking tot besluit III acht de voorzieningenrechter, anders dan de minister, het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening aanwezig. Eerst zal de voorzieningenrechter beoordelen of het besluit naar verwachting in beroep in stand zal blijven (voorlopig rechtmatigheidsoordeel). Daarna zal een afweging plaatsvinden tussen het belang van verzoekers en dat van de minister (23/1660).
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4.1
Artikel 5.12, eerste lid, onder b, van de Wet dieren geeft de minister de bevoegdheid maatregelen te treffen met betrekking tot bedrijven die de gezondheid van mens of dier in gevaar kunnen brengen en waar dieren aanwezig zijn (geweest) ten aanzien waarvan (wordt vermoed) dat niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Wet dieren. Deze maatregelen kunnen ingevolge artikel 5.12, tweede lid, onder a, mede inhouden gehele of gedeeltelijke sluiting van het bedrijf gedurende een door de minister te bepalen periode.
4.2
Artikel III, onder C, van de nog niet in werking getreden Wet aanpak diermishandeling en dierverwaarlozing (Stb 2023, 242) luidt als volgt: “In artikel 5.12, eerste lid, wordt “de gezondheid van mens of dier” vervangen door “de gezondheid van mens of dier, of het welzijn van dieren”.
4.3
De Memorie van Toelichting op die wet gaat er vanuit dat de bestaande wettelijke bepaling wel ruimte biedt om een maatregel op te leggen in situaties met gevaar voor de gezondheid van mens en dier door (besmettelijke) dierziekten maar niet in situaties met gevaar voor de gezondheid van individuele dieren (ondervoeding of verwaarlozing). De aanpassing van de wet moet dat in de toekomst (wel) mogelijk maken.
5.1
De minister heeft in besluit III, anders dan in besluit II, de sluiting in tijd beperkt. De minister heeft ter zitting verklaard dat de sluiting eindigt op 23 november 2023 en dat noch de handreiking dat die datum eventueel kan worden vervroegd, noch de waarschuwing dat de minister (bij niet voldoen aan besluit I) eventueel een nieuwe, aansluitende tijdelijke sluiting overweegt, is bedoeld aan de einddatum een voorwaardelijk karakter te geven. De voorzieningenrechter gaat uit van die uitleg van besluit III, zodat het betoog van verzoekers dat de minister opnieuw een sluiting onder voorwaarden heeft opgelegd, niet slaagt. Wat verzoekers daarover hebben aangevoerd kan daarom onbesproken blijven.
5.2
De voorzieningenrechter is het met de minister eens dat op het bedrijf al geruime tijd sprake is van overtredingen die het welzijn van de op het bedrijf gehouden honden aantasten. Hij verwijst in dat verband naar 6.2 in zijn uitspraak van 10 augustus 2023. De door verzoekers overgelegde getuigenverklaringen doen daaraan niet af. De minister heeft gelijk dat de bedrijfsvoering een gevaar kan zijn voor het welzijn en de gezondheid van de honden.
5.3
De voorzieningenrechter volgt de minister niet in zijn standpunt dat de gezondheid van mens en dier gevaar loopt door besmettelijke dierziekten, als schurft en vogelgriep. Dat het bedrijf niet voldeed aan de, ten tijde van besluit III opgeheven, ophokplicht voor pluimvee, staat los van de honden. Het bewijs dat een deel van de honden schurft had/heeft, heeft de minister - tegenover de ontkenning van verzoekers - niet bijgebracht. Weliswaar bestond op grond van klinische verschijnselen op enig moment wel enige verdenking van schurft, namelijk op 22 december 2022 en 29 maart 2023 toen honden van het bedrijf zijn weggevoerd, maar een diergeneeskundige bevestiging daarvan door microscopisch- of bloedonderzoek ontbreekt. De voorzieningenrechter volgt de minister zodoende niet in zijn standpunt dat de hondenfokkerij een gevaar kan zijn voor de gezondheid van dieren en mensen.
5.4
Daarmee komt het aan op de vraag of de huidige tekst van artikel 5.12 van de Wet dieren het mogelijk maakt om de dierhouderij tijdelijk te sluiten in verband met dierenwelzijn. De minister stelt van wel omdat die bevoegdheid kan worden ontleend aan de tekst van dat artikel en de systematiek van de Wet dieren, ook als sprake is van overtredingen als onder 5.2 bedoeld. Verzoekers zijn het daar niet mee eens en zij menen dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 augustus 2023 impliciet aangeeft dat ‘dierverwaarlozing’ niet voldoende is voor toepassing van artikel 5.12 van de Wet dieren.
5.5
In zijn uitspraak van 10 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter uitdrukkelijk overwogen dat hij in het midden laat of artikel 5.12 van de Wet dieren de mogelijkheid geeft tot tijdelijke bedrijfssluiting in verband met dierenwelzijn. Deze spoedprocedure leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor een uitleg van artikel 5.12 van de Wet dieren op dit punt. Die uitleg moet de bodemrechter geven en de voorzieningenrechter onthoudt zich daarom van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in dit geval zijn oordeel beperkt tot een zogenoemde ‘zuivere belangenafweging’. De vraag die dan moet worden beantwoord is of, gegeven de onzekerheid over de juiste uitleg van artikel 5.12 van de Wet dieren, aanleiding bestaat besluit III bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen omdat het belang van verzoekers zwaarder moet wegen dan dat van de minister en de op het bedrijf gehouden honden.
Belangenafweging
5.6
De voorzieningenrechter ziet een jarenlang slepende affaire waarbij de hondenfokkerij de bedrijfsvoering niet op orde heeft. Ondanks alle middelen die de minister heeft ingezet, bestaat nog steeds onvoldoende zicht op verbetering van de bedrijfsvoering. Planologisch is een hondenfokkerij niet toegestaan. Ook bij een dagopvang voor honden is het van belang dat de honden goed gehuisvest en verzorgd worden. De hondenfokkerij heeft nu geen honden meer. Er is daarom geen aanleiding om de werking van besluit III te schorsen.
5.7
Dit betekent dat de voorzieningenrechter ook dit verzoek (23/1660) afwijst.
Slotsom
6 De voorzieningenrechter zal de verzoeken om voorlopige voorziening afwijzen.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
w.g R.C. Stam w.g. J.W.E. Pinckaers