ECLI:NL:CBB:2023:520

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/492
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het derde kwartaal van 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 september 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De aanvraag was ingediend door een onderneming, vertegenwoordigd door [naam 1], en was afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming had haar aanvraag op 25 oktober 2021 willen indienen, maar door een technische storing en ziekte van de heer [naam 2] was dit niet mogelijk. De minister had eerder een proforma-aanvraag afgewezen en het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft de onderneming betoogd dat zij niet tijdig kon indienen vanwege omstandigheden die buiten haar macht lagen. De minister daarentegen stelde dat er voldoende tijd was geboden om een aanvraag in te dienen en dat de onderneming niet had aangetoond dat zij niet in staat was om tijdig contact op te nemen met de minister. Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De wetgeving rondom de TVL is duidelijk en laat geen ruimte voor afwijkingen in dit geval.

Het College concludeerde dat de onderneming verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de gevolgen van de te late indiening voor haar rekening komen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van deadlines in het kader van subsidieaanvragen en bevestigt dat de minister niet verplicht is om uitzonderingen te maken voor individuele gevallen zonder ernstige persoonlijke omstandigheden. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

(gemachtigden: mr. O. Andich en mr. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

Met het besluit van 30 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode juli tot en met september (Q3) van 2021 aangemerkt als proformaaanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 4 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.4.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q3 van 2021 uiterlijk op 26 oktober 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. De aanvraagtermijn is tijdens de aanvraagperiode (eenmalig) verlengd tot en met 29 oktober 2021 om 17.00 uur, in verband met een ICT-update op 21 oktober 2021 die langer duurde dan gepland. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen daarvan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat in de stukken van de minister staat dat zij door het wachten op haar omzetcijfers te laat was met haar aanvraag, maar dat is niet waar. Zij heeft tot de laatste week van de aanvraagtermijn gewacht met het doen van een aanvraag, omdat zij eerder heeft meegemaakt dat zij de omzet verkeerd had ingeschat, maar zij wilde de aanvraag op tijd, namelijk op 25 oktober 2021 doen. Door een technische storing was dat toen niet mogelijk. De dag daarna is de heer [naam 2] met een foodtruck op pad gegaan en daarna is hij ziek geworden (griep/corona). Hierdoor was het niet mogelijk om de aanvraag binnen de aanvraagperiode in te dienen. De heer [naam 2] is samen met zijn vrouw eigenaar van de onderneming en de aanvraag moest met zijn DigiD worden gedaan. Dit kon dan ook niet worden overgenomen door iemand anders. Er zijn gevallen bekend waarin andere ondernemingen alsnog in de gelegenheid zijn gesteld om een aanvraag te doen omdat zij tijdens de aanvraagperiode wegens ziekte fysiek niet in staat waren om een aanvraag in te dienen. De onderneming vindt dat dit ook voor haar moet gelden. Daarnaast voert de onderneming aan dat het bestreden besluit enorme gevolgen heeft voor de onderneming die niet in verhouding staan tot wat er onbedoeld verkeerd is gegaan. De minister is met het bestreden besluit compleet voorbij gegaan aan de omstandigheid dat de TVL heel belangrijk is voor ondernemers die grotendeels afhankelijk zijn van evenementen. Q3 is voor de onderneming de belangrijkste periode.
Standpunt van de minister
4 De minister betoogt dat de pro-forma-aanvraag terecht is afgewezen. Op 25 oktober 2021 was inderdaad sprake van een storing, maar aan ondernemers is een periode van bijna twee maanden geboden om een aanvraag te doen. Ook nadat de storing was verholpen was er nog gelegenheid om tijdig een aanvraag in te dienen. De heer [naam 2] heeft in het kader van zijn te late aanvraag vermeld dat hij na 25 oktober 2021 de hele week op pad is geweest en griep heeft gehad en zich op 31 oktober 2021 realiseerde dat de termijn was verstreken. De onderneming heeft niet met stukken onderbouwd dat zij niet in staat was om de aanvraag in te dienen of voor het sluiten van de aanvraagperiode contact op te nemen met de minister. Er is voor de minister dan ook geen reden om ervan uit te gaan dat sprake is geweest van ernstige persoonlijke omstandigheden die de niet tijdige indiening van de aanvraag verschoonbaar maken. Dat alleen de heer [naam 2] de aanvraag kon indienen omdat zijn DigiD daarvoor nodig was, laat onverlet dat het op zijn weg had gelegen om contact op te nemen met de minister binnen de aanvraagperiode, of dat door iemand anders te laten doen. Het argument van de onderneming dat zij heeft gewacht met het indienen van een aanvraag tot vlak voor de sluitingsdatum, dient voor rekening en risico van de onderneming te komen. De minister verwijst in dit kader naar een uitspraak van het College van 23 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:417).
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.4.6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming is verantwoordelijk voor het doen van een tijdige aanvraag. Dat de onderneming op 25 oktober 2021 geen aanvraag kon indienen, neemt niet weg dat de officiële aanvraagperiode ook de volgende dag nog liep. De onderneming heeft toen echter niet opnieuw geprobeerd een aanvraag in te dienen of contact opgenomen met de RVO. Zij dacht dat zij nog wel een kans zou krijgen, omdat de fout van het niet kunnen indienen van de aanvraag bij de RVO lag. Zij heeft zich, zoals ter zitting naar voren is gekomen, er echter niet van vergewist of dat klopte en of en tot wanneer de aanvraagperiode werd verlengd. Daarmee heeft zij het risico genomen dat zij het einde van de (verlengde) termijn zou missen. De gevolgen hiervan komen voor rekening van de onderneming. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de onderneming niet heeft onderbouwd dat het vanwege ziekte van de heer [naam 2] niet mogelijk was om voor het einde van de verlengde termijn een aanvraag in te dienen, of in ieder geval contact op te nemen met de RVO. Dat had de medevennoot van de onderneming, mevrouw [naam 3] , bijvoorbeeld ook kunnen doen. Dat de onderneming financiële gevolgen ervaart doordat haar te late aanvraag is afgewezen, maakt niet dat het bestreden besluit daarom onevenredig is.
6 Het betoog van de onderneming dat voor haar ook een uitzondering moet worden gemaakt omdat voor andere ondernemers die wegens ziekte een te late aanvraag hebben gedaan, ook die mogelijkheid is geboden, vat het College op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep slaagt niet. De minister heeft toegelicht dat hij alleen in zeer bijzondere situaties, als er ernstige persoonlijke omstandigheden spelen, afwijkt van de toepasselijke aanvraagtermijn. Gelet op wat hiervoor onder 5.3 is overwogen, heeft de minister in de situatie van de onderneming geen aanleiding hoeven zien om dat te doen. Niet is gebleken dat de minister dat in gelijke gevallen wel heeft gedaan. De ondernemer heeft slechts in algemene zin naar een voorbeeld van iemand met een hersenschudding verwezen. Dat is niet voldoende om aan te nemen dat sprake was van een gelijk geval.
7 Het College volgt de onderneming ten slotte niet in haar betoog dat het bestreden besluit op onjuiste gegevens berust. Op de zitting heeft de onderneming hierover gesteld dat het besluit is genomen op basis van een door een medewerker van de RVO gemaakte telefoonnotitie van 3 maart 2022. Daarin staat volgens de onderneming dat zij bewust heeft gewacht met het indienen van de aanvraag totdat de aanvraagperiode was verstreken, vanwege het ontbreken van omzetcijfers. Uit het bestreden besluit (en het verweerschrift) blijkt niet dat de minister de inhoud van de telefoonnotitie op die manier heeft opgevat. De minister is er wel van uitgegaan dat de onderneming heeft gewacht met het indienen van een aanvraag, maar hij is daarbij ook uitgegaan van wat de onderneming in haar bezwaarschrift naar voren heeft gebracht, namelijk dat zij op 25 oktober 2021, en dus voor het verstrijken van de aanvraagperiode, een aanvraag heeft willen indienen.
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
w.g. C.T. Aalbers w.g. F. Willems
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.4.6. van de TVL bepaalt dat:
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.4.8. van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met 26 oktober 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.