4.2Daarnaast verwijst de subsidie-aanvrager naar drie andere vergelijkbare aanvragen die in behandeling zijn genomen, zonder dat daarbij omgevingsvergunningen en/of aanvragen daarvan zijn overgelegd.
Standpunt van de minister
5 De minister volgt de subsidie-aanvrager niet in zijn standpunt. De productie-installatie wordt gerealiseerd in een nieuw te bouwen locatie. In dat verband moeten bij de subsidieaanvraag, zoals ook vermeld in het aanvraagformulier, de benodigde vergunningen en bijbehorende vergunningaanvragen worden overgelegd. Zonder de vergunning voor de bouw van het gebouw kan immers ook de productie-installatie niet worden gerealiseerd. Op grond van artikel 56, zevende lid, van het Besluit SDEK kunnen bij ministeriële regeling, indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, andere gegevens die een aanvraag bevat of andere bescheiden die bij een aanvraag moeten worden gevoegd worden vastgesteld. Hieraan is gevolg gegeven in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling SDEK. Deze bepaling was ten tijde van het indienen van de subsidieaanvraag geldend recht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de minister niet, omdat het niet duidelijk is om welke aanvragen het gaat. De minister betwijfelt dan ook of het gaat om drie gevallen die betrekking hebben op nieuwbouwsituaties.
Beoordeling door het College
6 Aan het College is de vraag voorgelegd of de minister terecht de subsidieaanvraag heeft afgewezen, omdat de subsidie-aanvrager bij het indienen van de subsidieaanvraag gehouden was tot het overleggen van de vergunningaanvragen voor de omgevingsvergunningen en niet aan die verplichting heeft voldaan.
7 Over artikel 56, zevende lid, van Besluit SDEK wordt in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 14 maart 2017 tot wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie in verband met de uitsluiting van subsidie in het geval van negatieve elektriciteitsprijzen en enkele andere wijzigingen, Stb. 2017, 108 (Nota van Toelichting tot wijziging van het Besluit SDEK) opgemerkt dat in het nieuwe artikel 56 een grondslag is opgenomen om bij ministeriële regeling nadere gegevens en bescheiden vast te stellen die bij de subsidieaanvraag moeten worden ingediend voor zover deze noodzakelijk zijn om een subsidieaanvraag te beoordelen. Bij aanvullende gegevens en bescheiden kan worden gedacht aan de vergunningsaanvragen voor de bouw van een productie-installatie.
Op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag was bepaald dat op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling SDEK de subsidieaanvraag vergezeld moet gaan van de vergunningsaanvraag van de omgevingsvergunning. Per
5 mei 2022 is, zo volgt uit de Toelichting bij wijziging van de Uitvoeringsregeling SDEK, ervoor gekozen deze eis te laten vallen. De vergunningsaanvraag omvat namelijk zeer omvangrijke bijlages die voor de beoordeling van de subsidieaanvraag niet van bepalend belang zijn. Volgens deze Toelichting kunnen de vergunningaanvraag en bijlagen die bij de beoordeling van de subsidieaanvraag wel nodig zijn, ook afzonderlijk tijdens die beoordeling worden opgevraagd.
8 Het College stelt vast dat de Uitvoeringsregeling SDEK is gewijzigd nadat de subsidie-aanvrager de subsidieaanvraag heeft ingediend. Het recht moet echter worden toegepast zoals dat gold ten tijde van de besluitvorming op de aanvraag. Op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag en het afwijzingsbesluit diende de subsidie-aanvrager dan ook de vergunningsaanvragen van de benodigde omgevingsvergunningen te overleggen. De stelling van de subsidie-aanvrager, dat uit de wijziging van de Uitvoeringsregeling SDEK blijkt dat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, ook al ten tijde van de subsidieaanvraag in strijd was met artikel 56 van het Besluit SDEK, omdat met die wijziging is erkend dat het overleggen van de aanvraag van een omgevingsvergunning niet nodig is, volgt het College niet. De eis op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de uitvoeringsregeling SDEK, dat bij een subsidieaanvraag ook een aanvraag van een omgevingsvergunning moet worden overgelegd, is na het indienen van de subsidieaanvraag door de subsidie-aanvrager in deze zaak inderdaad komen te vervallen, maar dat neemt niet weg dat tijdens een beoordeling, indien nodig, nog steeds een aanvraag inclusief bijlagen afzonderlijk kan worden opgevraagd. Anders dan de subsidie-aanvrager stelt, is naar het oordeel van het College niet uitgesloten dat een aanvraag van een omgevingsvergunning informatie bevat die noodzakelijk is voor het beoordelen van een subsidieaanvraag. In de Nota van Toelichting tot wijziging van het Besluit SDEK worden in verband met artikel 56, zevende lid, van het Besluit SDEK immers ook vergunningsaanvragen voor de bouw van een productie-installatie als voorbeeld genoemd. Daaruit blijkt dat een vergunningsaanvraag meer en/of andere informatie kan bevatten dan de op basis daarvan afgegeven vergunning en dat die informatie relevant kan zijn voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Uit de wijziging volgt dus niet categorisch dat een aanvraag bij de omgevingsvergunning niet noodzakelijk is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Daarbij acht het College mede van belang dat de subsidie wordt verdeeld op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen en is gebonden aan een subsidieplafond. Een subsidieaanvraag moet alle gevraagde en juiste informatie bevatten, zodat een beoordeling mogelijk is en de minister ervoor zorg kan dragen dat voor alle aanvragers een gelijk speelveld geldt. Als de verplichting tot het overleggen van de vergunningsaanvragen niet zou worden gehandhaafd, zou de subsidie-aanvrager ten onrechte worden bevoordeeld. De grond slaagt niet.
9 Voor zover de subsidieaanvrager betoogt dat in dit geval geen omgevingsvergunning voor de realisatie van de productie-installatie nodig was, en hij om die reden dus ook geen aanvraag daarvoor behoefde te overleggen, slaagt dat niet. De subsidieaanvrager heeft op het aanvraagformulier voor de subsidie aangekruist dat voor de productie-installatie wel één of meer omgevingsvergunningen zijn vereist. Hij heeft daarbij omgevingsvergunning fase 2 overgelegd, voor het nieuw te bouwen pand op de locatie waar de productie-installatie is voorzien. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat dat achteraf bezien onjuist of overbodig was. Niet valt immers in te zien dat de bouw van dat pand – en dus de vergunning daarvoor – niet nodig zou zijn voor de realisatie van de productie-installatie en (tijdige) ingebruikname daarvan. Zoals de subsidieaanvrager tijdens de zitting heeft toegelicht, is die omgevingsvergunning juist overgelegd om aan te tonen dat het pand gerealiseerd zou worden. Dat de subsidieaanvrager daarbij niet ook, hoewel dat expliciet op het aanvraagformulier als indieningsvereiste was vermeld, de aanvraag voor die omgevingsvergunning heeft overgelegd, komt voor zijn risico.
10 Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De subsidie-aanvrager heeft tijdens de zitting toegelicht dat de andere gevallen waarnaar hij heeft verwezen zien op
productie-installaties die zijn geplaatst in reeds bestaande gebouwen en dus – anders dan in de situatie van de subsidie-aanvrager – geen nieuwbouw betreffen. Bij de subsidieaanvragen van deze andere partijen waren geen omgevingsvergunning(en) vereist voor de productie-installatie en deze hoefde(n) dan ook niet bij de subsidieaanvraag met de bijbehorende vergunningsaanvra(a)g(en) te worden overgelegd.
11 Het beroep is ongegrond.
12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.