ECLI:NL:CBB:2023:511

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
21/1225
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor productie-installatie op basis van omgevingsvergunningen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 september 2023, zaaknummer 21/1225, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister voor Klimaat en Energie behandeld. De subsidieaanvrager, Euphemia B.V., had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDEK) voor de realisatie van een warmtepomp. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de subsidieaanvrager niet de benodigde omgevingsvergunningen had overgelegd, wat volgens de minister noodzakelijk was voor een volledige aanvraag. De subsidieaanvrager betwistte deze eis en stelde dat de vergunningsaanvragen niet relevant waren voor de beoordeling van de subsidieaanvraag.

Het College oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de vergunningsaanvragen essentieel zijn voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. De subsidie wordt verdeeld op basis van volgorde van binnenkomst en is gebonden aan een subsidieplafond. Het College benadrukt dat als de verplichting tot het overleggen van de vergunningsaanvragen niet wordt gehandhaafd, dit zou leiden tot een ongerechtvaardigde bevoordeling van de subsidieaanvrager. De subsidieaanvrager had op het aanvraagformulier aangegeven dat omgevingsvergunningen vereist waren, maar had niet de bijbehorende aanvragen overgelegd, wat voor zijn risico komt.

De uitspraak concludeert dat de minister de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen en dat het beroep van de subsidieaanvrager ongegrond is. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1225

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

Euphemia B.V. (subsidie-aanvrager), te Epe,

(gemachtigden: mr. R. van Eck en mr. N. Voogd),
en

De minister voor Klimaat en Energie (de minister),

(gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. M. Wullink).

Procesverloop

Waar in deze uitspraak de aanduiding “minister” wordt gebruikt, wordt daarmee bedoeld de bewindspersoon die op het relevante tijdstip verantwoordelijk was.
Met het besluit van 20 mei 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de subsidie-aanvrager om een subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDEK) afgewezen.
Met het besluit van 29 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de subsidie-aanvrager ongegrond verklaard.
De subsidie-aanvrager heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en de subsidie-aanvrager heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen voor de subsidie-aanvrager, [naam 1] en [naam 2] en zijn gemachtigden. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Wullink.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding voor deze procedure
2 Op 24 november 2020 heeft de subsidie-aanvrager een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp (productie-installatie). De subsidie-aanvrager heeft daarbij aangegeven dat voor de productie-installatie een (of meer) vergunning(en) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (omgevingsvergunning) is/zijn vereist. De subsidie-aanvrager dient op basis van de subsidieaanvraag zowel de vergunningsaanvra(a)g(en) als de verleende omgevingsvergunning(en) als bijlage over te leggen. De subsidie-aanvrager heeft bij de subsidieaanvraag een omgevingsvergunning voor fase 2 overgelegd en op verzoek van de minister ook nog een omgevingsvergunning voor fase 1 nagestuurd (tezamen de omgevingsvergunningen).
3 Met het afwijzingsbesluit heeft de minister op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidieaanvraag van de subsidie-aanvrager afgewezen. De minister heeft de vergunningsaanvragen voor de afgegeven omgevingsvergunningen niet ontvangen en daarom voldoet de aanvraag niet aan de wettelijke voorschriften op grond van artikel 56 van het Besluit SDEK en artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Uitvoeringsregeling SDEK). Daardoor is de subsidieaanvraag onvolledig. Inmiddels is het subsidieplafond bereikt door het toekennen van subsidies voor subsidieaanvragen die eerder aan de wettelijke vereisten voldeden. Met het bestreden besluit is het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
Standpunt van de subsidie-aanvrager
4.1
De subsidie-aanvrager bevestigt dat de vergunningsaanvragen bij de omgevingsvergunningen niet zijn overgelegd, maar betwist dat dit noodzakelijk is voor een volledige aanvraag. Hij wijst daarbij op de Toelichting bij de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2022, nr. WJZ/ 22007309, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met wijzigingen in aan te leveren gegevens en enkele andere wijzigingen, Stcrt. 2022, 11413 (Toelichting bij wijziging van de Uitvoeringsregeling SDEK). Hieruit volgt dat het op artikel 56, zevende lid van het besluit SDEK gebaseerde artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling SDEK op 22 april 2022 is komen te vervallen, omdat vergunningsaanvragen zeer omvangrijke bijlages bevatten die voor de beoordeling van een subsidieaanvraag niet van bepalend belang zijn. Daaruit blijkt dus dat vergunningsaanvragen niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een subsidieaanvraag. Om die reden moet artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling SDEK onverbindend worden verklaard. Omdat dan geen sprake meer is van een aanvulling op artikel 56, zesde lid, van het Besluit SDEK, moet aan deze bepaling worden getoetst. Artikel 56, zesde lid, van het Besluit SDEK bepaalt niet dat naast vergunningen ook de bijbehorende vergunningsaanvragen moeten worden overgelegd. Dus heeft de subsidie-aanvrager met het overleggen van de omgevingsvergunning voor fase 2 – die ziet op de bouw van het pand waarin de warmtepomp wordt geplaatst en volgens de subsidie-aanvrager de enig (mogelijk) relevante omgevingsvergunning is – voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 56, zesde lid, van Besluit SDEK, voor zover die al voor hem gold. Het aanbrengen van een warmtepomp is wel een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, maar is op grond van het derde lid niet vergunningplichtig en dus hoeft daarvan ook geen vergunning te worden overgelegd bij de subsidieaanvraag.
4.2
Daarnaast verwijst de subsidie-aanvrager naar drie andere vergelijkbare aanvragen die in behandeling zijn genomen, zonder dat daarbij omgevingsvergunningen en/of aanvragen daarvan zijn overgelegd.
Standpunt van de minister
5 De minister volgt de subsidie-aanvrager niet in zijn standpunt. De productie-installatie wordt gerealiseerd in een nieuw te bouwen locatie. In dat verband moeten bij de subsidieaanvraag, zoals ook vermeld in het aanvraagformulier, de benodigde vergunningen en bijbehorende vergunningaanvragen worden overgelegd. Zonder de vergunning voor de bouw van het gebouw kan immers ook de productie-installatie niet worden gerealiseerd. Op grond van artikel 56, zevende lid, van het Besluit SDEK kunnen bij ministeriële regeling, indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, andere gegevens die een aanvraag bevat of andere bescheiden die bij een aanvraag moeten worden gevoegd worden vastgesteld. Hieraan is gevolg gegeven in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling SDEK. Deze bepaling was ten tijde van het indienen van de subsidieaanvraag geldend recht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de minister niet, omdat het niet duidelijk is om welke aanvragen het gaat. De minister betwijfelt dan ook of het gaat om drie gevallen die betrekking hebben op nieuwbouwsituaties.
Beoordeling door het College
6 Aan het College is de vraag voorgelegd of de minister terecht de subsidieaanvraag heeft afgewezen, omdat de subsidie-aanvrager bij het indienen van de subsidieaanvraag gehouden was tot het overleggen van de vergunningaanvragen voor de omgevingsvergunningen en niet aan die verplichting heeft voldaan.
7 Over artikel 56, zevende lid, van Besluit SDEK wordt in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 14 maart 2017 tot wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie in verband met de uitsluiting van subsidie in het geval van negatieve elektriciteitsprijzen en enkele andere wijzigingen, Stb. 2017, 108 (Nota van Toelichting tot wijziging van het Besluit SDEK) opgemerkt dat in het nieuwe artikel 56 een grondslag is opgenomen om bij ministeriële regeling nadere gegevens en bescheiden vast te stellen die bij de subsidieaanvraag moeten worden ingediend voor zover deze noodzakelijk zijn om een subsidieaanvraag te beoordelen. Bij aanvullende gegevens en bescheiden kan worden gedacht aan de vergunningsaanvragen voor de bouw van een productie-installatie.
Op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag was bepaald dat op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling SDEK de subsidieaanvraag vergezeld moet gaan van de vergunningsaanvraag van de omgevingsvergunning. Per
5 mei 2022 is, zo volgt uit de Toelichting bij wijziging van de Uitvoeringsregeling SDEK, ervoor gekozen deze eis te laten vallen. De vergunningsaanvraag omvat namelijk zeer omvangrijke bijlages die voor de beoordeling van de subsidieaanvraag niet van bepalend belang zijn. Volgens deze Toelichting kunnen de vergunningaanvraag en bijlagen die bij de beoordeling van de subsidieaanvraag wel nodig zijn, ook afzonderlijk tijdens die beoordeling worden opgevraagd.
8 Het College stelt vast dat de Uitvoeringsregeling SDEK is gewijzigd nadat de subsidie-aanvrager de subsidieaanvraag heeft ingediend. Het recht moet echter worden toegepast zoals dat gold ten tijde van de besluitvorming op de aanvraag. Op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag en het afwijzingsbesluit diende de subsidie-aanvrager dan ook de vergunningsaanvragen van de benodigde omgevingsvergunningen te overleggen. De stelling van de subsidie-aanvrager, dat uit de wijziging van de Uitvoeringsregeling SDEK blijkt dat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, ook al ten tijde van de subsidieaanvraag in strijd was met artikel 56 van het Besluit SDEK, omdat met die wijziging is erkend dat het overleggen van de aanvraag van een omgevingsvergunning niet nodig is, volgt het College niet. De eis op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de uitvoeringsregeling SDEK, dat bij een subsidieaanvraag ook een aanvraag van een omgevingsvergunning moet worden overgelegd, is na het indienen van de subsidieaanvraag door de subsidie-aanvrager in deze zaak inderdaad komen te vervallen, maar dat neemt niet weg dat tijdens een beoordeling, indien nodig, nog steeds een aanvraag inclusief bijlagen afzonderlijk kan worden opgevraagd. Anders dan de subsidie-aanvrager stelt, is naar het oordeel van het College niet uitgesloten dat een aanvraag van een omgevingsvergunning informatie bevat die noodzakelijk is voor het beoordelen van een subsidieaanvraag. In de Nota van Toelichting tot wijziging van het Besluit SDEK worden in verband met artikel 56, zevende lid, van het Besluit SDEK immers ook vergunningsaanvragen voor de bouw van een productie-installatie als voorbeeld genoemd. Daaruit blijkt dat een vergunningsaanvraag meer en/of andere informatie kan bevatten dan de op basis daarvan afgegeven vergunning en dat die informatie relevant kan zijn voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Uit de wijziging volgt dus niet categorisch dat een aanvraag bij de omgevingsvergunning niet noodzakelijk is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Daarbij acht het College mede van belang dat de subsidie wordt verdeeld op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen en is gebonden aan een subsidieplafond. Een subsidieaanvraag moet alle gevraagde en juiste informatie bevatten, zodat een beoordeling mogelijk is en de minister ervoor zorg kan dragen dat voor alle aanvragers een gelijk speelveld geldt. Als de verplichting tot het overleggen van de vergunningsaanvragen niet zou worden gehandhaafd, zou de subsidie-aanvrager ten onrechte worden bevoordeeld. De grond slaagt niet.
9 Voor zover de subsidieaanvrager betoogt dat in dit geval geen omgevingsvergunning voor de realisatie van de productie-installatie nodig was, en hij om die reden dus ook geen aanvraag daarvoor behoefde te overleggen, slaagt dat niet. De subsidieaanvrager heeft op het aanvraagformulier voor de subsidie aangekruist dat voor de productie-installatie wel één of meer omgevingsvergunningen zijn vereist. Hij heeft daarbij omgevingsvergunning fase 2 overgelegd, voor het nieuw te bouwen pand op de locatie waar de productie-installatie is voorzien. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat dat achteraf bezien onjuist of overbodig was. Niet valt immers in te zien dat de bouw van dat pand – en dus de vergunning daarvoor – niet nodig zou zijn voor de realisatie van de productie-installatie en (tijdige) ingebruikname daarvan. Zoals de subsidieaanvrager tijdens de zitting heeft toegelicht, is die omgevingsvergunning juist overgelegd om aan te tonen dat het pand gerealiseerd zou worden. Dat de subsidieaanvrager daarbij niet ook, hoewel dat expliciet op het aanvraagformulier als indieningsvereiste was vermeld, de aanvraag voor die omgevingsvergunning heeft overgelegd, komt voor zijn risico.
10 Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De subsidie-aanvrager heeft tijdens de zitting toegelicht dat de andere gevallen waarnaar hij heeft verwezen zien op
productie-installaties die zijn geplaatst in reeds bestaande gebouwen en dus – anders dan in de situatie van de subsidie-aanvrager – geen nieuwbouw betreffen. Bij de subsidieaanvragen van deze andere partijen waren geen omgevingsvergunning(en) vereist voor de productie-installatie en deze hoefde(n) dan ook niet bij de subsidieaanvraag met de bijbehorende vergunningsaanvra(a)g(en) te worden overgelegd.
Slotsom
11 Het beroep is ongegrond.
12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, mr. R.W.L. Koopmans en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
w.g. H.S.J. Albers w.g. P.E.A. Chao
Bijlage: Wettelijk kader
Artikel 56, zesde en zevende lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
6Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een haalbaarheidsstudie of de vergunningen die vereist zijn voor de realisatie van de productie-installatie bij een aanvraag worden gevoegd. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar categorie productie-installatie, op te wekken vermogen of aan te vragen subsidiebedrag en kunnen eisen worden gesteld waaraan de haalbaarheidsstudie moet voldoen.
7Bij ministeriële regeling kunnen indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag andere gegevens die een aanvraag bevat of andere bescheiden die bij een aanvraag moeten worden gevoegd, worden vastgesteld. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar categorie productie-installatie, op te wekken vermogen of aan te vragen subsidiebedrag.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
1De aanvraag om subsidieverlening gaat vergezeld van:
o
a.vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie, en
o
b.de aanvraag van de vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien het project op grond van die wet vergunningplichtig is.