Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Overwegingen
De minister heeft ter zitting naar voren gebracht dat niet blijkt wat het bedrag van de suppletieaangifte voor Q2 2019 is. Het College begrijpt uit de toelichting van de gemachtigde van de ondernemer dat de suppletieaangifte gelijk is aan de bij de aanvraag overgelegde uitdraai uit het systeem van de gemachtigde van de volgens hem op papier ingestuurde aangifte, waarin voor Q2 2019 een totaalbedrag van € 174.037,- aan omzet voor de omzetbelasting is opgenomen. Het College ziet vooralsnog geen reden daaraan te twijfelen, omdat de bedragen uit de overgelegde uitdraaien uit het systeem van de gemachtigde over de andere kwartalen van 2019, allemaal corresponderen met de over die kwartalen gedane suppletieaangiftes zoals die uit het overzicht van de minister blijken. De bedragen uit die uitdraaien sluiten voor ieder kwartaal bovendien aan bij de omzet volgens de overgelegde winst- en verliesrekening van 2019. Voor het nader bepalen van de referentieomzet kan de minister ter bevestiging de op 8 juni 2022 gedane aangifte bij de ondernemer opvragen. Tevens kan de minister desgewenst navraag doen bij de Belastingdienst over de status van deze suppletieaangifte. Zolang de Belastingdienst echter niet overgaat tot aanpassing van de aangifte, moet de minister uitgaan van de juistheid van de aangifte zoals die blijkt uit het systeem van de gemachtigde (vgl. de uitspraak van het College van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:491).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan de ondernemer te vergoeden;