Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] AA, kantoorhoudende te [plaats 1] , ( [naam 1] )
wijlen [naam 2] , te [plaats 2] , ( [naam 2] )
Procesverloop in hoger beroep
3 april 2020, met nummer 19/1316 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2020:33). Dit hoger beroep is bij het College geregistreerd met zaaknummer 20/469.
[naam 4] ( [naam 4] ) heeft verzocht het door hem ingestelde hoger beroep voort te zetten.
[naam 3] machtigt haar te vertegenwoordigen.
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
De uitzonderingen op die verplichting zijn genoemd in artikel 16 onder a tot en met e van de VGBA.
18 december 2009, zoals betrokkene aanvoert. De opvolgend inspecteur was blijkens zijn verzoek met de inhoud van die stukken niet bekend. Ook volgt de toestemming niet uit de omstandigheid dat klager nooit te kennen heeft gegeven bezwaren te hebben tegen die overeenkomst dan wel toezending van stukken aan de belastingdienst. De toestemming van klager kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat klager in een eerder stadium toestemming heeft gegeven om de jaarrekening 2002 aan de belastingdienst ter beschikking te stellen. Op dat moment vond de verstrekking plaats vanwege de discussie met de belastingdienst over de ambtshalve aanslagen. Daar komt bij dat in juni 2014, toen die stukken wederom werden verstrekt door betrokkene, de cliëntrelatie met klager al was beëindigd, namelijk in september 2012. Betrokkene heeft klager bij de brief van 13 september 2012 laten weten bij te zullen dragen aan relevante informatieoverdracht aan een volgende adviseur. Daardoor en gelet op het tijdsverloop sedertdien lag het ook niet voor de hand om zonder overleg met klager op het verzoek van de belastingdienst in te gaan. Door de vertrouwelijke informatie in strijd met het bepaalde in artikel 16 VGBA ter beschikking te stellen, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
12 januari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:12, onder 3.2). Als blijkt dat de feiten van invloed zijn geweest op de beoordeling van de klacht, dan zal dit aan de orde kunnen komen bij de beoordeling van de hogerberoepsgronden tegen het desbetreffende onderdeel van de bestreden uitspraak. Hier zal dat echter niet gebeuren, omdat de feiten waarvan [naam 1] stelt dat ze onjuist of onvolledig zijn weergegeven, niet aan het oordeel van de accountantskamer ten grondslag hebben gelegen.
Voor het met de gedrags- en beroepsregels strijdige handelen en/of nalaten van [naam 1] acht het College de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Ook de opgelegde maatregel blijft dus in stand.