Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2016 op het hoger beroep van:
[accountant] RA AA, te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. R.J.H. van der Dungen),
19 augustus 2013 tegen appellant ingediend door
Notariskantoor [naam 1] ( [naam 1] ), te Oss
Procesverloop in hoger beroep
7 april 2014, met nummer 13/1881 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2014:31).
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
€ 30.000,- niet is verwerkt.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
€ 170.000 aan privéopnames er € 100.000 uit de winst van [naam 1] gedekt moest worden en € 70.000 voor rekening van haar partner moest komen. Laatstgenoemd bedrag is als rekeningcourantvordering in de jaarrekening opgenomen. Het College acht niet onaannemelijk dat appellant bij de verwerking van een en ander in de jaarrekening het in het samenlevingscontract bepaalde tot uitgangspunt heeft genomen en dat appellant aan [naam 1] (en haar partner voor wie hij eveneens als accountant werkzaam was) heeft uitgelegd dat hij op deze grondslag een vordering van € 70.000 in de jaarrekening van [naam 1] heeft opgenomen. De verdeling tussen [naam 1] en haar partner van het (voor hen onverwacht hoge) bedrag aan privéopnames is in ieder geval onderwerp van gesprek geweest. Duidelijk is ook dat de partner van [naam 1] voor deze vordering op [onderneming] heeft getekend. Voor het uitvoeren van de in de artikelen 13 en 14 van NVCOS 4410 Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten bedoelde werkzaamheden bestond naar het oordeel van het College onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding.
.Het College ziet gelet op dit handgeschreven verslag, waarover [naam 2] , die eveneens bij dit gesprek aanwezig was, schriftelijk heeft verklaard dat het een juiste weergave is van hetgeen op
3 januari 2011 met [naam 1] is besproken, geen aanleiding voor onjuist te houden dat tijdens dit gesprek zowel de inhoud van de opdracht als de voorwaarden waaronder deze opdracht zou worden uitgevoerd met [naam 1] zijn besproken. Het verslag vermeldt dat [naam 1] alleen de offerte van [Accountantskantoor 3] wilde ondertekenen en niet de opdrachtbevestiging van de [Accountantskantoor 1] , omdat zij met eerstgenoemde eerder (prijs)afspraken had gemaakt. Het College acht niet aannemelijk dat [naam 1] de opdrachtbevestiging van 3 januari 2011 niet kende. Het oordeel van de accountantskamer dat niet kan worden gezegd dat er overeenstemming bestond tussen appellant en [naam 1] over de opdrachtvoorwaarden zoals bedoeld in paragraaf 10 van NVCOS 2400 onderschrijft het College dan ook niet.
Beslissing
mr. A.J. Schaap, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.