In deze zaak heeft de slachterij B.V. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 2 september 2021 drie boetes van € 5.000,- had opgelegd wegens overtredingen van de Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had deze boetes opgelegd vanwege condensvorming op oppervlakken en verontreiniging van vlees. De slachterij betwistte de overtredingen en voerde aan dat condensvorming onvermijdelijk is en dat zij deze direct verwijdert zodra deze zichtbaar is. Tijdens de zitting op 9 augustus 2023 werd de zaak behandeld door de enkelvoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Het College oordeelde dat de minister niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van overtredingen in twee van de drie boetezaken, waardoor deze boetes niet in stand konden blijven. In de derde boetezaak, waar wel bewijs van condensvorming op de karkassen was, werd de boete verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het College concludeerde dat de boetes in twee zaken werden herroepen en dat de boete in de derde zaak werd gematigd tot € 4.750,-. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de slachterij, die op € 5.976,- werden vastgesteld.