ECLI:NL:CBB:2023:459

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/255
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
  • T.D. Geldof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door minister wegens overschrijding aanvraagtermijn en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag van een ondernemer op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De aanvraag was afgewezen omdat deze te laat was ingediend, na de deadline van 26 oktober 2021. De ondernemer stelde dat hij had gewacht op de uitkomst van een eerdere bezwaarschriftprocedure en dat hij door een medewerker van de minister was geadviseerd om te wachten met het indienen van de aanvraag. Het College heeft deze opmerking van de ondernemer opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het College oordeelde dat er sprake was van een toezegging door de ambtenaar, waardoor de ondernemer gerechtvaardigd vertrouwen had dat de minister de overschrijding van de aanvraagtermijn niet zou tegenwerpen.

De ondernemer had in de bezwaarfase aangegeven dat hij in scheiding lag en dat hij eerder al bezwaren had ingediend, wat hem had verhinderd om de aanvraag tijdig in te dienen. De minister verdedigde de afwijzing door te stellen dat de ondernemer zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat persoonlijke omstandigheden, zoals een echtscheiding, geen reden zijn om de aanvraag te accepteren. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat er geen belangen waren die in de weg stonden aan het honoreren van het opgewekte vertrouwen. De uitspraak vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de ondernemer.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] (de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 30 november 2021 (besluit op aanvraag) heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 15 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.4.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q3 van 2021 uiterlijk op 26 oktober 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de ondernemer
3.1
In de bezwaarfase heeft de ondernemer toegelicht dat hij tijdens de aanvraagperiode in scheiding lag en bovendien voor eerdere subsidietijdvakken al bezwaren, beroepen en ingebrekestellingen had ingediend. Daardoor heeft hij de uiterste aanvraagtermijn voor het tijdvak Q3 van 2021 over het hoofd gezien.
3.2
In beroep heeft de ondernemer daaraan toegevoegd dat hij ten tijde van de aanvraagperiode in afwachting was van de beslissing op zijn bezwaarschrift naar aanleiding van zijn aanvraag voor subsidie voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021. Dat bezwaar ging over het gebruik van de verkeerde Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code door de minister. Omdat bij een nieuwe aanvraag ook de verkeerde SBI-code zou worden gebruikt en om te voorkomen dat hij opnieuw een bezwaarschrift zou moeten indienen, wilde de ondernemer de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure van Q2 van 2021 afwachten voordat hij een nieuwe aanvraag zou indienen. Een medewerker van de minister heeft hem ook geadviseerd om te wachten met zijn nieuwe aanvraag, totdat op het eerdere bezwaar zou zijn beslist. Omdat de beslissing op het bezwaar lang op zich liet wachten, was hij niet op tijd met zijn aanvraag voor Q3 van 2021.
3.3
Gezien deze omstandigheden vraagt de ondernemer om coulance en wenst hij dat de minister zijn aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeelt.
Standpunt van de minister
4.1
Volgens de minister is de (pro-forma-)aanvraag van de ondernemer terecht afgewezen, omdat de aanvraag na 26 oktober 2021 en daarmee te laat is ingediend. Hij wijst er daarbij op dat de overschrijding van de aanvraagtermijn, mede gelet op de uitspraak van het College van 23 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:417), een terechte afwijzingsgrond is.
4.2
Verder wijst de minister op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om een aanvraag op tijd in te dienen. De aanvraagperiode en de sluitingsdatum daarvan stonden duidelijk genoemd in de TVL en op de website van de minister. Een echtscheiding is op zichzelf nog geen reden om een te late indiening van de aanvraag te accepteren. De keuze van de ondernemer om te wachten tot de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure voor Q2 van 2021 bekend was, moet voor zijn rekening en risico komen. Daarbij is van belang dat de minister aan de ondernemer heeft meegedeeld dat de beslistermijn voor het besluit op bezwaar voor Q2 van 2021 werd verlengd. Daaruit had de ondernemer kunnen opmaken, dat dat besluit later zou worden genomen dan de sluitingsdatum van de aanvraagtermijn voor Q3 van 2021.
4.3
De minister verwijst tot slot naar een telefoonnotitie waaruit blijkt dat de ondernemer inderdaad contact heeft gehad met een medewerker van de minister. Dat telefonisch contact heeft echter pas na de sluitingsdatum van de aanvraagtermijn plaatsgevonden. Bovendien blijkt uit die notitie niet dat de aanvraag voor een subsidie voor Q3 van 2021 ter sprake is gekomen.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de ondernemer de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
Het College vat de opmerking van de ondernemer, dat hij na het advies van de medewerker van de minister heeft gewacht met het indienen van een nieuwe aanvraag, op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Uit de jurisprudentie van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:706) volgt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Doorgaans zal het gaan om een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar, maar het kan ook gaan om een uitlating en/of gedraging van anderen, bijvoorbeeld een wethouder of derden die door het bestuursorgaan zijn ingeschakeld. Bij de eerste stap moet de vraag worden beantwoord of de uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. Een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel betekent namelijk niet altijd dat de gerechtvaardigde verwachtingen ook moeten worden nagekomen. Er kunnen belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van de betrokkene en het honoreren van het opgewekte vertrouwen.
5.4
De ondernemer heeft gesteld dat hij wilde wachten op de uitkomst van een eerdere bezwaarschriftprocedure voordat hij een nieuwe TVL-aanvraag zou indienen, en dat hij ook door een medewerker van de minister zou zijn geadviseerd om daarop te wachten. Ter onderbouwing daarvan heeft de ondernemer op de zitting een kopie van een e-mail van
24 maart 2022 van een medewerker van de minister overgelegd, waarin voor zover relevant het volgende wordt vermeld:
“U geeft aan op advies van een RVO medewerker gewacht te hebben met het indienen van een TVL aanvraag totdat het bezwaar was afgerond. In beginsel klopt dit advies. Het indienen van een aanvraag nadat het bezwaar gegrond verklaard en verwerkt is geniet de voorkeur. Dit voorkomt eventuele herzieningen op de nieuwe TVL aanvraag. U had echter wel in de aanvraagperiode een aanvraag moeten indienen, ook als het bezwaar nog niet beoordeeld of verwerkt was. Ik vind het vervelend als daar voor u verwarring in is ontstaan.”
5.5
Het College stelt vast dat de minister in deze e-mail niet bestrijdt dat een medewerker het advies heeft gegeven te wachten met een nieuwe TVL-aanvraag, totdat op het vorige bezwaar zou zijn beslist. Ook op de zitting heeft de minister niet bestreden dat een dergelijk advies is gegeven. Bovendien blijkt uit de e-mail dat het ook de voorkeur van de minister had dat de ondernemer zou wachten met een nieuwe aanvraag, omdat dat de minister een herziening op die nieuwe aanvraag zou besparen. Gelet op deze correspondentie tussen de ondernemer en de medewerker van de minister is het College van oordeel dat sprake is van een toezegging, in de zin van een uitlating door een ambtenaar die aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend, op grond waarvan bij de ondernemer het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de minister hem een overschrijding van de aanvraagtermijn in dit geval niet zou tegenwerpen.
5.6
Dat in dezelfde e-mail wordt opgemerkt dat de ondernemer, ondanks het advies, toch tijdens de aanvraagperiode een TVL-aanvraag had moeten indienen, doet aan het voorgaande niet af. Deze informatie is immers op zijn minst onduidelijk in relatie tot het gegeven advies en bovendien heeft de minister niet gesteld en onderbouwd dat die informatie ook aan de ondernemer is meegedeeld door de medewerker die hem adviseerde te wachten met de aanvraag.
5.7
Ten aanzien van de derde stap stelt het College vast dat de minister geen (algemene) belangen heeft ingeroepen die in de weg zouden staan aan het honoreren van het opgewekte vertrouwen. Het College is ook niet gebleken van belangen van derden die hieraan in de weg zouden kunnen staan. Het College merkt daarbij nog op dat de minister op grond van zijn eigen contra-legembeleid ondernemers al eerder in bijzondere gevallen de mogelijkheid heeft geboden om, ondanks de overschrijding van de aanvraagtermijn, toch een TVL-aanvraag in te dienen via het digitale aanvraagsysteem, en dat in die gevallen ook geen (algemene) belangen een rol speelden die de minister daarvan hebben weerhouden. Niet valt in te zien waarom dat in dit geval anders zou zijn.
5.8
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag voor subsidie ten onrechte heeft afgewezen op grond van artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.4.8 van de TVL. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, en de minister moet alsnog inhoudelijk op het bezwaar beslissen.
6 Het beroep is gegrond. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 19 januari 2022;
  • draagt de minister op
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan de ondernemer te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. T.D. Geldof
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.4.8
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met
26 oktober 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.