In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag van een ondernemer op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De aanvraag was afgewezen omdat deze te laat was ingediend, na de deadline van 26 oktober 2021. De ondernemer stelde dat hij had gewacht op de uitkomst van een eerdere bezwaarschriftprocedure en dat hij door een medewerker van de minister was geadviseerd om te wachten met het indienen van de aanvraag. Het College heeft deze opmerking van de ondernemer opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het College oordeelde dat er sprake was van een toezegging door de ambtenaar, waardoor de ondernemer gerechtvaardigd vertrouwen had dat de minister de overschrijding van de aanvraagtermijn niet zou tegenwerpen.
De ondernemer had in de bezwaarfase aangegeven dat hij in scheiding lag en dat hij eerder al bezwaren had ingediend, wat hem had verhinderd om de aanvraag tijdig in te dienen. De minister verdedigde de afwijzing door te stellen dat de ondernemer zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat persoonlijke omstandigheden, zoals een echtscheiding, geen reden zijn om de aanvraag te accepteren. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat er geen belangen waren die in de weg stonden aan het honoreren van het opgewekte vertrouwen. De uitspraak vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de ondernemer.