In deze zaak heeft een onderneming een aanvraag voor de TVL-subsidie (Tegemoetkoming Vaste Lasten) ingediend, die door de minister van Economische Zaken en Klimaat is afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraag had uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur moeten worden ingediend, maar de onderneming heeft dit niet gedaan. De minister heeft de aanvraag als pro-forma aangemerkt en het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 juli 2023 heeft de onderneming aangevoerd dat zij door de Covid-pandemie gedwongen was tot een reorganisatie, wat hen in de veronderstelling bracht dat zij niet in aanmerking kon komen voor de subsidie. De onderneming stelde dat het niet indienen van de aanvraag tijdig hen financieel ernstig heeft benadeeld. De minister heeft echter betoogd dat de aanvraagperiode duidelijk was en dat de onderneming op de hoogte had moeten zijn van de regels. De minister vond de afwijzing niet onevenredig, ondanks de financiële gevolgen voor de onderneming.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. De wetgeving rondom de TVL-subsidie biedt geen ruimte voor afwijkingen van de indieningstermijnen. De onderneming heeft niet tijdig een aanvraag ingediend en de omstandigheden die zij aanvoert, zoals de reorganisatie, zijn niet voldoende om de regels te negeren. Het College verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.