In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 24 januari 2023, betreft het een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van een tegemoetkoming op basis van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). De minister had bij besluit van 8 april 2021 de tegemoetkoming vastgesteld op € 297.654,91, maar dit besluit werd door appellante bestreden. Appellante stelde dat de berekening van de bruto winst niet correct was, omdat verweerder geen rekening had gehouden met bepaalde kosten die volgens haar in mindering zouden moeten worden gebracht op de omzet. De minister handhaafde zijn besluit en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2022 werd het standpunt van appellante toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de berekening van de bruto winst volgens de methodiek van de Brancheorganisatie GroentenFruitHuis (GFH) had moeten plaatsvinden. De minister stelde echter dat de TLTO voorschrijft dat voor groothandelaren de bruto winst als basis voor de tegemoetkoming moet worden genomen, en dat de inkoopwaarde van de producten in mindering moet worden gebracht op de omzet. Het College oordeelde dat de minister de bruto winst op de juiste wijze had berekend en dat appellante niet kon afleiden dat de minister de methodiek van de GFH zou volgen, aangezien deze circulaire niet formeel was vastgesteld door de minister.
Het College concludeerde dat de minister de subsidie van appellante terecht had vastgesteld op het genoemde bedrag en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de TLTO en de voorwaarden waaronder tegemoetkomingen worden verstrekt aan groothandelaren in de land- en tuinbouwsector.