ECLI:NL:CBB:2023:379

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
21/706
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning als examinator van machinisten en toetsing van kennis van examenmethodes

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juli 2023, wordt het hoger beroep van [naam 1] behandeld tegen de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. [naam 1] verzoekt erkenning als examinator van machinisten in Nederland, na eerder erkend te zijn door de Duitse autoriteiten. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [naam 1] niet kan aantonen dat hij beschikt over een grondige kennis van de in Nederland gehanteerde examenmethodes en examendocumenten. De rechtbank Rotterdam heeft deze afwijzing bevestigd, en [naam 1] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 mei 2023 heeft het College besloten dat bepaalde stukken alleen door het College mochten worden ingezien, wat door [naam 1] werd toegestaan. Het College oordeelt dat de staatssecretaris terecht aanvullende eisen mag stellen aan de erkenning van examinatoren, en dat de erkenning in Duitsland niet automatisch geldt in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisen voor examinatoren in Nederland verschillen van die in Duitsland, en dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om te toetsen of [naam 1] voldoet aan de vereiste kennis van de Nederlandse examenmethodes.

Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geëist dat [naam 1] zijn kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten aantoont. De staatssecretaris heeft een maatwerktraject voorgesteld om [naam 1] de gelegenheid te geven zijn kennis bij te spijkeren, wat het College als redelijk beschouwt. De uitspraak benadrukt het belang van nationale eisen voor examinatoren en de mogelijkheid voor lidstaten om aanvullende voorwaarden te stellen, in lijn met de Europese regelgeving.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/706

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2023 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats]

(gemachtigde: mr. S.K. Boelens)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2021, kenmerk 19/2769, in het geding tussen

[naam 1]

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: mr. S.H. Nienhuis)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4477) (de aangevallen uitspraak).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Ten aanzien van een aantal stukken die de staatssecretaris verplicht is over te leggen, heeft hij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Het College heeft op de zitting beslist dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is ten aanzien van de stukken 1 en 2 die in de beslissing van de rechter-commissaris van 8 mei 2023 zijn genoemd. [naam 1] heeft op de zitting het College toestemming verleend om, zo nodig, mede op de grondslag van die stukken uitspraak te doen.
De zitting was op 9 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] , telefonisch bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam 2] , en de gemachtigde van de staatssecretaris, vergezeld door [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .

Grondslag van het geschil

1.1
Het wettelijk kader dat in dit geding van belang is, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 1] heeft een machinistenvergunning en beschikt over een erkenning van de Spoorwegautoriteit van de Bondsrepubliek Duitsland, het Eisenbahn-Bundesamt, als examinator van machinisten. [naam 1] wil ook in Nederland optreden als examinator van machinisten. Met het oog daarop heeft hij op 21 november 2017 de staatssecretaris verzocht hem als zodanig te erkennen. Daarbij heeft hij verwezen naar de erkenning van de Duitse spoorwegautoriteit en het verzoek met enkele andere documenten onderbouwd.
1.3
Met het besluit van 6 februari 2018 (het afwijzingsbesluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van [naam 1] om erkenning als examinator van machinisten afgewezen. De reden van de afwijzing is dat de staatssecretaris niet kan vaststellen dat [naam 1] beschikt over een grondige kennis van de examenmethodes en examendocumenten die in Nederland worden gehanteerd. Daarmee voldoet hij niet aan de bekwaamheidseis uit artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit 2011/765/EU van de Commissie van 22 november 2011 inzake criteria voor de erkenning van opleidingscentra voor treinbestuurders, inzake criteria voor de erkenning van examinatoren van treinbestuurders en inzake criteria voor de organisatie van examens overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (het Besluit 2011/765/EU). Aan de overige bekwaamheidseisen voldoet [naam 1] wel. De staatssecretaris heeft [naam 1] op 3 juli 2018 een voorstel gedaan om een aangepaste erkenningsprocedure te doorlopen waarbij hij alleen wordt beoordeeld op grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten. [naam 1] heeft hiermee niet ingestemd, omdat hij vindt dat de erkenning die hem in Duitsland is verleend direct doorwerkt in Nederland en de staatssecretaris dus niet bevoegd is om aanvullende eisen te stellen aan een erkenning in Nederland.
1.4
Met het besluit van 7 februari 2019 (de beslissing op bezwaar), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de staatssecretaris het bezwaar van [naam 1] tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de enige manier waarop de toetsbare grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten kan worden verworven, is het volgen van de door de Stichting Veiligheid & Vakmanschap Railvervoer verzorgde cursus en het afleggen van de daaraan verbonden toets.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] tegen de beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, verkort weergegeven het volgende overwogen.
2.2.
Het secundaire unierecht is bepalend voor het antwoord op de vraag of de erkenning om in een lidstaat de dienst van het afnemen van examens aan machinisten te mogen afnemen, ook in andere lidstaten geëerbiedigd moet worden. Een erkenning in een lidstaat staat er niet aan in de weg dat de staatssecretaris aanvullende eisen mag stellen in verband met het hebben van een grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten. De rechtbank betrekt daarbij het antwoord van de Europese Commissie van 20 december 2018 op een vraag van de staatssecretaris hierover. De rechtbank concludeert dat noch uit de Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (de Machinistenrichtlijn) noch uit het Besluit 2011/765/EU volgt dat de erkenning in een lidstaat als examinator van machinisten automatisch doorwerkt in een andere lidstaat. Uit artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit 2011/765/EU volgt wel dat examinatoren een grondige kennis moeten hebben van de relevante examenmethodes en examendocumenten. De rechtbank overweegt dat de examenmethodes en examendocumenten niet zijn geharmoniseerd, zodat deze een nationale inkleuring kunnen hebben. Gelet daarop oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte de eis stelt dat [naam 1] een grondige kennis heeft van de in Nederland gehanteerde examenmethodes en examendocumenten voordat hij als examinator kan worden erkend in Nederland.
2.3
De staatssecretaris mocht ook van [naam 1] vergen dat hij aantoont dat hij een grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten heeft. Dat volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 7, vierde lid van het Besluit spoorwegpersoneel 2011 (tekst tot 1 april 2019), in verbinding met de artikelen 26 tot en met 48 van de Aanbeveling 2011/766/EU van de Commissie van 22 november 2011 betreffende de procedure voor de erkenning van opleidingscentra en examinatoren voor treinbestuurders overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (de Aanbeveling 2011/766/EU), waarnaar dat artikellid verwijst. De verklaringen die [naam 1] (in beroep) heeft overgelegd kunnen volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als bewijs dat [naam 1] een grondige kennis heeft van de relevante examenmethodes en examendocumenten, alleen al omdat [naam 1] nooit in Nederland als examinator is opgetreden en hij dus geen kennis kan hebben van de Nederlandse examenmethodes en examendocumenten. Het voorstel van de staatssecretaris om een verkort programma te doorlopen om te kunnen komen tot erkenning acht de rechtbank niet in strijd met het vereiste van proportionaliteit en evenmin met de in Duitsland reeds verleende erkenning. Van de staatssecretaris kan verder niet worden verlangd dat hij [naam 1] op de hoogte stelt van de relevante examenmethodes en examendocumenten, aangezien deze onderdeel vormen van de uit te voeren beoordeling van de kandidaat alvorens deze kan worden erkend als examinator van machinisten.
2.4
Voor het stellen van prejudiciële vragen ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank heeft er geen twijfel over dat het unierecht zich niet verzet tegen een beoordeling van de vereiste grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten. Voor dat oordeel vindt de rechtbank ook steun in het door de staatssecretaris ingewonnen standpunt van de Europese Commissie.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Mag de staatssecretaris toetsen of [naam 1] beschikt over een grondige kennis van de in Nederland gehanteerde examenmethodes en examendocumenten alvorens tot erkenning over te gaan?
3. [naam 1] betoogt dat reeds omdat hij door de Duitse spoorwegautoriteit is beoordeeld en vervolgens erkend als examinator van machinisten, de staatssecretaris hem ook in Nederland als examinator moet erkennen. De beoordeling door één lidstaat op het voldoen aan gemeenschappelijke in de Europese Unie geldende eisen geldt immers in alle lidstaten. Dit volgt uit (de strekking van) artikel 25 van de Machinistenrichtlijn, het Besluit 2011/765/EU en de Aanbeveling 2011/766/EU. [naam 1] verwijst ter onderbouwing van zijn betoog ook naar ingebrachte reacties in de openbare consultatieprocedure betreffende de wijziging van de Regeling spoorwegpersoneel 2011 zoals deze inmiddels sinds 1 april 2019 luidt, en naar het advies van het Europees Spoorwegbureau betreffende een voorstel tot aanvulling van artikel 20, eerste lid, van de Machinistenrichtlijn. De rechtbank heeft volgens [naam 1] gelet hierop ten onrechte geoordeeld dat het stellen van nadere eisen ten aanzien van de kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten zoals de staatssecretaris nu doet, mogelijk is. De rechtbank heeft daarbij volgens [naam 1] bovendien ten onrechte waarde gehecht aan het antwoord van de Europese Commissie op de vraag van de staatssecretaris over de uitleg van het unierecht op dit punt. Dit is volgens [naam 1] slechts een informele opinie van een onbekende ambtenaar, waarbij bovendien de vraagstelling onvolledig is en een onjuiste voorstelling van zaken geeft. Omdat er onduidelijkheid is over de betekenis en de onderlinge verhouding van regels en principes van het unierecht, acht [naam 1] het noodzakelijk dat de Nederlandse rechter hierover prejudiciële vragen stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie).
4.1
Het College stelt allereerst vast dat in hoger beroep, zoals [naam 1] desgevraagd op de zitting heeft bevestigd, niet in geschil is dat het relevante toetsingskader in dit geval het secundaire unierecht is. Dit betekent dat, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, de Machinistenrichtlijn en het Besluit 2011/765/EU bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de erkenning om in een lidstaat examens aan machinisten te mogen afnemen ook in andere lidstaten geëerbiedigd moet worden.
4.2
Uit de Machinistenrichtlijn en het Besluit 2011/765/EU volgt, anders dan [naam 1] betoogt, niet dat een erkenning als examinator in één lidstaat tevens directe erkenning in een andere lidstaat inhoudt. Anders dan in artikel 7, eerste lid, van de Machinistenrichtlijn wel is bepaald ten aanzien van een machinistenvergunning, is ten aanzien van een erkenning als examinator van machinisten in de Machinistenrichtlijn juist niet bepaald dat een dergelijke erkenning geldt voor het gehele grondgebied van de Europese Unie. De uniewetgever heeft in artikel 25, vijfde lid, van de Machinistenrichtlijn, gelezen in samenhang met het Besluit 2011/765/EU, wel gemeenschappelijke minimumeisen gesteld die de lidstaten in acht moeten nemen bij de erkenning en inzet van examinatoren. Daarnaast heeft de uniewetgever niet bindende richtsnoeren gegeven voor de procedure voor wederzijdse erkenning van opleidingscentra en examinatoren in de Aanbeveling 2011/766/EU. De Nederlandse nationale wetgever heeft hieraan invulling gegeven door deze minimumeisen en richtsnoeren één op één te implementeren in artikel 7, vierde lid, van het Besluit spoorwegpersoneel 2011, zoals dat luidde toen de beslissing op bezwaar werd genomen. De uniewetgever heeft aan de lidstaten ruimte gegeven om te beoordelen of wordt voldaan aan de gemeenschappelijke eisen voor erkenning. De staatssecretaris dient een verzoek om erkenning dan ook te toetsen aan de gemeenschappelijke minimumeisen waarnaar artikel 7, vierde lid, van Besluit spoorwegpersoneel 2011 verwijst. Het College volgt [naam 1] niet in zijn betoog dat de staatssecretaris daarmee in strijd met het unierecht naast de gemeenschappelijke minimumeisen aanvullende eisen stelt aan examinatoren. De staatssecretaris past hier slechts de ruimte toe die Nederland als lidstaat heeft, en ook nodig heeft, om te beoordelen of wordt voldaan aan de minimumeisen die de uniewetgever heeft bepaald. Van het stellen van een aanvullende bekwaamheidseis met betrekking tot de kennis van relevante examenmethodes en examendocumenten is dan ook geen sprake. Voor zover [naam 1] voor een andere uitleg verwijst naar (voorgestelde) wetgeving die tot stand is gekomen na de beslissing op bezwaar, moet dit buiten beschouwing blijven omdat dat besluit moet worden beoordeeld naar het recht dat gold toen het werd genomen. De staatssecretaris stelt zich dus terecht op het standpunt dat hij mag toetsen of [naam 1] beschikt over een grondige kennis van de in Nederland gehanteerde examenmethodes en examendocumenten alvorens tot erkenning wordt overgegaan. Het voorgaande brengt tevens mee dat wat [naam 1] heeft aangevoerd over de reactie van de Europese Commissie buiten bespreking kan blijven.
4.3
Omdat het relevante unierecht voldoende duidelijk is, is het College niet gehouden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie..
Voldoet [naam 1] aan de eis van een grondige kennis van relevante examenmethodes en examendocumenten?
5.1
[naam 1] bestrijdt het standpunt van de staatssecretaris dat hij niet beschikt over een grondige kennis van de examenmethodes en examendocumenten. Hij beschikt daar wel over, aangezien de algemene vaardigheden van examineren (examenmethodes, vaardigheden en pedagogische bekwaamheid) in een andere lidstaat niet anders zijn dan in Nederland. Daar komt bij dat het voor hem niet duidelijk is waar deze examenmethodes en examendocumenten concreet uit bestaan omdat hij daarvan geen kennis mag nemen. Daardoor kan hij zich tegen het standpunt van de staatssecretaris niet verweren. [naam 1] betoogt verder dat er geen wettelijke bepaling is die de staatssecretaris de mogelijkheid biedt om aan een examinator, in het bijzonder een in een andere lidstaat reeds erkende examinator, het gebruik van specifieke methodes en documenten voor te schrijven.
5.2
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de invulling die in Nederland wordt gegeven aan de methode van erkenning van examinatoren, verschilt van de wijze die in Duitsland wordt gehanteerd. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat in Duitsland een portfolio moet worden overgelegd, terwijl in Nederland verschillende competenties worden getraind en documenten en instructies worden uitgelegd en behandeld, waarover vervolgens een examen wordt afgenomen. Dit verschil houdt verband met de verschillende wijze waarop in Nederland en in Duitsland examens bij machinisten worden afgenomen. Gelet hierop kunnen volgens de staatssecretaris andere eisen worden gesteld aan examinatoren die deze examens afnemen en in aanmerking willen komen voor een erkenning in Nederland. De gehanteerde examenmethodes en examendocumenten kunnen niet aan [naam 1] ter hand worden gesteld. Of hij voldoet aan de eis te beschikken over een grondige kennis daarvan moet immers nog getoetst worden. Die toetsing zou zinledig zijn als [naam 1] al voorkennis heeft.
6.1
Het College is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft onderbouwd dat de wijze waarop in Nederland examens bij machinisten worden afgenomen, wezenlijk verschilt van Duitsland en dat er daarom ook verschillenden methodes van erkenning van examinatoren (moeten) zijn. Hoewel niet ter discussie staat dat [naam 1] veel kennis en ervaring heeft ten aanzien van de technische aspecten, wat ook blijkt uit het feit dat de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat [naam 1] aan de andere minimumeisen wèl voldoet, staat naar het oordeel van het College vast dat hij niet beschikt over een grondige kennis van de specifieke in Nederland gehanteerde examenmethodes en examendocumenten. [naam 1] is immers nog nooit in Nederland als examinator opgetreden. Het College is het vervolgens met de staatssecretaris eens dat niet kan worden gevergd dat hij de gehanteerde examenmethodes en examendocumenten tevoren aan [naam 1] ter hand stelt. De enige manier voor de staatssecretaris om te beoordelen of [naam 1] beschikt over de vereiste grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten is daarom door dit feitelijk te toetsen. De staatsecretaris heeft dan ook terecht verlangd dat [naam 1] hiervoor een toets moet afleggen. De staatssecretaris heeft voorgesteld om daaraan invulling te geven in een maatwerktraject (een trainingsdag waarop inzage wordt gegeven in de examenmethodes en examendocumenten en voldoende gelegenheid wordt gegeven om die te bestuderen en die wordt afgesloten met een toets), waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de ervaring en competenties waarover [naam 1] reeds beschikt. Dat is naar het oordeel van het College een invulling die ook niet onnodig belastend is voor [naam 1] .
6.2
Voor het betoog van [naam 1] dat de staatssecretaris een wettelijke grondslag behoeft om het gebruik van specifieke methodes en documenten voor te schrijven, biedt het unierecht geen steun. Uit 4.2 volgt dat aan het feit dat [naam 1] in Duitsland is erkend als examinator van machinisten, in dit verband geen betekenis toekomt.
Slotsom
7.1
De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.2
De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. M. van Duuren en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
w.g. T.G.M. Simons w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen

Bijlage wettelijk kader

Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (Machinistenrichtlijn)
Artikel 25 Examens
1. De examens en examinatoren voor het behalen van de vereiste vakbekwaamheden worden respectievelijk vastgesteld en aangewezen:
a) voor het gedeelte betreffende de vergunning: door de bevoegde autoriteit bij de vaststelling van de te volgen procedure voor het verkrijgen van de vergunning overeenkomstig artikel 14, lid 1;
b) voor het gedeelte betreffende het bevoegdheidsbewijs: door de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder bij de vaststelling van de te volgen procedure voor het verkrijgen van het bevoegdheidsbewijs overeenkomstig artikel 15.
2. De in lid 1 bedoelde examens vinden plaats onder toezicht van bevoegde, overeenkomstig artikel 20 geaccrediteerde of erkende examinatoren; zij worden zodanig georganiseerd dat belangenverstrengeling wordt vermeden.
3. De beoordeling van de kennis van de infrastructuur, daarbij inbegrepen de kennis van spoorlijnen en exploitatievoorschriften, wordt door geaccrediteerde of erkende personen of instanties verricht in de lidstaat waar de infrastructuur is gelegen.
4. De in lid 1 bedoelde examens worden zodanig georganiseerd dat belangenverstrengeling wordt vermeden, ook al kan de examinator behoren tot de spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder die het bevoegdheidsbewijs afgeeft.
5. De keuze van de examinatoren en de examens kan geschieden op grond van communautaire criteria vastgesteld op basis van een door het Bureau voorbereide ontwerptekst. Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 32, lid 3. Om dwingende urgente redenen mag de Commissie gebruikmaken van de in artikel 32, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.
Ontbreken dergelijke communautaire criteria, dan stellen de bevoegde autoriteiten nationale criteria vast.
6. Ter afsluiting van de opleiding dient een theorie- en praktijkexamen te worden afgelegd. De rijvaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van een rijproef op het netwerk. Ook kan van simulators gebruik worden gemaakt om na te gaan of de machinist onder specifiek moeilijke omstandigheden goed presteert en de exploitatievoorschriften juist toepast.”
Besluit 2011/765/EUvan de Commissie van 22 november 2011 inzake criteria voor de erkenning van opleidingscentra voor treinbestuurders, inzake criteria voor de erkenning van examinatoren van treinbestuurders en inzake criteria voor de organisatie van examens overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad
Artikel 8 Bekwaamheidseisen
1. Kandidaten moeten bekwaam en ervaren zijn met betrekking tot het onderwerp van de examens die zij wensen af te nemen.
De gevraagde ervaring moet worden opgedaan door in de praktijk het beroep uit te oefenen gedurende minstens vier jaar, en dit tijdens een periode van hoogstens vijf jaar vóór de datum waarop de aanvraag wordt ingediend.
De vereiste periode van beroepservaring mag perioden omvatten van ervaring als beheerder van treinbestuurders met een geldige treinbestuurdersvergunning en aanvullend certificaat of als opleider voor opleidingstaken die relevant zijn voor de ingediende aanvraag.
2. Met betrekking tot praktijkexamens aan boord van treinen moet de kandidaat houder zijn van zowel een geldige treinbestuurderslicentie als een geldig certificaat inzake het onderwerp van het examen of een soortgelijk type lijn/rollend materieel. Als de examinator niet beschikt over een geldig certificaat voor de infrastructuur/het rollend materieel waarop het examen betrekking heeft, moet een bestuurder die beschikt over een certificaat voor die infrastructuur/dat rollend materieel aanwezig zijn tijdens het examen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder e), van Richtlijn 2007/59/EG.
De kandidaat moet over minstens vier jaar beroepservaring beschikken, opgedaan binnen een periode van hoogstens vijf jaar vóór de datum waarop de aanvraag wordt ingediend. De kennis van de kandidaat moet up-to-date zijn op het ogenblik van de aanvraag.
3. Voorts moeten de kandidaten aan de volgende minimumcriteria voldoen:
a) ze moeten de taal van het examen kunnen verstaan en spreken op minstens niveau B2 van het door de Raad van Europa (3) vastgestelde Europese kader voor taalkennis (European Framework for Language Competence, EFLC);
b) ze moeten beschikken over de vaardigheden en de pedagogische bekwaamheid die vereist is voor het afnemen van examens, en moeten een grondige kennis hebben van de relevante examenmethodes en examendocumenten;
c) ze moeten aantonen hoe ze hun professionele bekwaamheid met betrekking tot de onderwerpen waarover zij examens afnemen, up-to-date zullen houden;
d) ze moeten vertrouwd zijn met de certificeringsregeling voor treinbestuurders.
4. Een lidstaat mag aanvullende eisen vaststellen voor examinatoren die examens afnemen met betrekking tot infrastructuur op zijn grondgebied.
Aanbeveling 2011/766/EUvan de Commissie van 22 november 2011 betreffende de procedure voor de erkenning van opleidingscentra en examinatoren voor treinbestuurders overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad
Considerans:
(1) Om te garanderen dat het kwaliteitsniveau van de opleiding en de examens van treinbestuurders en kandidaat-treinbestuurders passend en vergelijkbaar is, zodat zij in alle lidstaten kunnen worden gecertificeerd, wordt aanbevolen op EU-niveau gemeenschappelijke criteria en procedures te hanteren voor zowel de erkenning van opleidingscentra als examinatoren voor machinisten en kandidaat-machinisten alsmede inzake de kwaliteitseisen waaraan examinatoren dienen te voldoen.
(2) Om de wederzijdse aanvaarding van examens mogelijk te maken moet het kwaliteitsniveau van de opleidingen en examens in alle lidstaten redelijk en vergelijkbaar zijn.
(3) In de erkenningsverklaring moet worden gespecificeerd op welke bekwaamheidsgebieden het opleidingscentrum opleidingen mag aanbieden en op welke bekwaamheidsgebieden een examinator examens van treinbestuurders mag afnemen. Binnen de grenzen van de in de erkenningsverklaring omschreven bekwaamheidsgebieden moet het erkende opleidingscentrum toestemming krijgen om opleidingen te organiseren en moeten erkende examinatoren in de hele Unie examens kunnen afnemen.
(…)
Aanvraag van een erkenning als examinator
26. Om als examinator te worden erkend, moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend bij de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat.
27. Wanneer een aanvraag wordt ingediend voor de erkenning als examinator voor infrastructuurkennis, met inbegrip van trajectkennis en exploitatievoorschriften, is de bevoegde instantie van de lidstaat waar de infrastructuur zich bevindt verantwoordelijk voor de erkenning.
29. Bij de aanvraag moeten bewijsstukken worden gevoegd waaruit blijkt dat de examinator voldoet aan de eisen van Richtlijn 2007/59/EG en Besluit 765/2011.
30. In de aanvraag moet worden gespecificeerd voor welke bekwaamheidsgebieden een examinator de erkenning aanvraagt. De aanvraag mag betrekking hebben op één of meer bekwaamheidsgebieden. Ze moet worden gestructureerd overeenkomstig de volgende bekwaamheidsgebieden:
a) algemene vakkennis als bedoeld in bijlage IV bij Richtlijn 2007/59/EG;
b) vakkennis inzake rollend materieel als bedoeld in bijlage V bij Richtlijn 2007/59/EG;
c) vakkennis inzake infrastructuur als bedoeld in bijlage VI bij Richtlijn 2007/59/EG;
d) taalvaardigheid als bedoeld in bijlage VI bij Richtlijn 2007/59/EG (algemene taalkennis en/of specifieke communicatie en terminologie op het gebied van spoorwegexploitatie en veiligheidsprocedures).
Afgifte van een erkenningsverklaring voor een examinator
31. De bevoegde instantie beoordeelt alle door de aanvrager ingediende documenten. Wanneer de aanvrager aan alle eisen voldoet, verleent zij zo snel mogelijk en uiterlijk twee maanden na ontvangst van alle vereiste documenten een erkenningsverklaring.
Besluit spoorwegpersoneel 2011(tekst tot 1 april 2019)
Artikel 7, vierde lid
4. Onze Minister erkent examinatoren overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken 1 en 3 van het Besluit 2011/765/EU en de artikelen 26 tot en met 48 van de Aanbeveling 2011/766/EU. Van de erkenningen wordt door Onze Minister een register bijgehouden.