11.2.In de toelichting bij het Besluit mandaat Stichting Veiligheid en Vakmanschap Rail Vervoer is onder meer vermeld (Stcrt. 2012, nr. 14338):
“Dit mandaatbesluit ziet tevens op de bevoegdheid om een besluit te nemen inzake de vaststelling van een examenprogramma als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van het Besluit spoorwegpersoneel 2011. Het examenprogramma, dat is uitgewerkt voor de verschillende veiligheidsfuncties, is een weergave van de eisen inzake de noodzakelijke kennis, bekwaamheid en ervaring. Het examenprogramma wordt eerst ter beoordeling aan de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd, alvorens deze bij besluit van de VVRV wordt vastgesteld. Zijnde een algemeen verbindend voorschrift, zal tegen het besluit tot vaststelling van het examenprogramma geen bezwaar en beroep als bedoeld in de Awb openstaan (…).”
Vast staat dat ten tijde in geding – en ook nadien – geen examenprogramma was bekendgemaakt in de Staatscourant. Omdat het hier gaat om een algemeen verbindend voorschrift van of namens een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan is een dergelijke bekendmaking noodzakelijk voor de inwerkingtreding ervan, zo volgt uit de artikelen 3:40 en 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zoverre slaagt eisers betoog. Overigens mocht verweerder de bevoegdheid tot het vaststellen van een examenprogramma, gelet op artikel 10:3, tweede lid, onder a, van de Awb, niet aan de VVRV mandateren nu het Besluit spoorwegpersoneel niet voorziet in de bevoegdheid om deze regelgevende bevoegdheid te mandateren. Dit noch het terecht voorgedragen betoog van eiser leiden echter tot vernietiging van het bestreden besluit. De omstandigheid dat geen examenprogramma geldt voor machinisten, brengt namelijk niet met zich dat verweerder tot erkenning van eiser als examinator moet overgaan of niet mag verlangen dat eiser aantoont dat hij grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten heeft.
Dat geen examenprogramma is vastgesteld laat onverlet dat bij de examinering van machinisten in Nederland aan de Europese criteria gebruik zal worden gemaakt van examenmethodes en examendocumenten, die niet bij algemeen verbindend voorschrift worden vastgesteld. Bij de aanvraag om erkenning van eiser als examinator kan verweerder daarom ondanks een erkenning van de Duitse autoriteiten onder meer een examen afnemen om te bezien of eiser een grondige kennis heeft van de relevante examenmethodes en examendocumenten.
12. Eiser betoogt dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat het op de weg van eiser ligt om de gegevens, bescheiden en bewijsstukken over te leggen waaruit volgt dat hij voldoet aan alle vereisten om de erkenning van examinator van machinisten en dat op verweerder geen onderzoeksplicht rust. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat verweerder bij de betrokken instantie in Duitsland informatie had kunnen inwinnen op welke manier de erkenning verloopt. En indien verweerder meende dat hij over onvoldoende informatie beschikte om de aanvraag te beoordelen had verweerder toepassing dienen te geven aan artikel 4:5 van de Awb en eiser een termijn moeten bieden om de aanvraag aan te vullen.
13. Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten dat de toepassing van artikel 4:5 van de Awb een discretionaire bevoegdheid is, is de aanvraag niet afgewezen omdat verweerder over onvoldoende informatie beschikte om de aanvraag te kunnen beoordelen. De aanvraag is afgewezen omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij grondige kennis heeft van de relevante examenmethodes en examendocumenten. Daarmee is sprake van een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Dat bij het bestreden besluit in antwoord op de bezwaargronden is gesteld dat eiser hangende bezwaar genoeg in de gelegenheid is geweest om aan te tonen dat hij wel beschikte over die grondige kennis doet daar niet aan af. Die bewijsvraag is terecht bij eiser gelegd. Het is immers aan eiser die een aanvraag doet om de gegevens en bescheiden over te leggen waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, terwijl niet een verplichting rust op het bestuursorgaan om bij andere instanties inlichtingen in te winnen, zo volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en uit artikel 7, vierde lid, van het Besluit spoorwegpersoneel 2011, zoals dit luidde tot 1 april 2019, in verbinding met de artikelen 26 tot en met 48 van de Aanbeveling 2011/766/EU, waarnaar dit artikellid verwijst. Uit artikel 29 van de Aanbeveling volgt immers dat bij de aanvraag bewijsstukken moeten worden gevoegd waaruit blijkt dat de examinator voldoet aan de eisen van de Machinistenrichtlijn en Besluit 765/2011. De door eiser overgelegde stukken hebben er overigens toe geleid dat verweerder meent dat eiser wel voldoet aan alle overige criteria om voor een erkenning in aanmerking te komen, zodat een verkort testprogramma zou kunnen worden doorlopen.
14. Eiser betoogt dat hij voldoet aan alle eisen om voor een erkenning in aanmerking te komen. Eiser heeft in dit verband in beroep verklaringen overgelegd van een drietal instanties – namelijk Railexperts B.V., H.S.L. Netherlands B.V. en KombiRail Europe B.V. – die stellen dat eiser grondige kennis heeft van de relevante examenmethodes en examendocumenten.
15. Dit betoog slaagt niet reeds omdat eiser nog nooit in Nederland als examinator is opgetreden en dus geen kennis kan hebben van de relevante examenmethodes en examendocumenten. De drie genoemde instanties zijn bovendien niet bevoegd om eiser een erkenning te verlenen.
16. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder een voorstel heeft gedaan wat toch neerkomt op het alsnog testen van bepaalde capaciteiten waarvoor hij reeds in Duitsland is beoordeeld en waarop de erkenning zou moeten zien. Volgens eiser is het voorstel disproportioneel en doet het geen recht aan de in Duitsland verleende erkenning.
17. Ook dit betoog slaagt niet, reeds omdat in Duitsland niet de vereiste grondige kennis van de in Nederland gehanteerde examenmethodes en examendocumenten is getoetst.
Het verkorte programma houdt in dat eiser zichzelf zal moeten beoordelen op een zestal basiscompetenties voor examinatoren. Na die zelfbeoordeling heeft een gesprek plaats met VVRV. Als eiser op basis daarvan voldoende beschikt over die competenties volgt een trainingsdag waarbij oefeningen worden gedaan die horen bij de vakbekwaamheidseisen beoordelingsvaardigheden en beoordelingshouding, zoals opgenomen in het examenprogramma van de VVRV. Daarna zal de VVRV in een evaluatiegesprek eiser beoordelen op zijn kennis van de Nederlandse examenmethoden en examendocumenten. Het komt er aldus op neer dat de zelfevaluatie en de trainingsdag eiser de grondige kennis moeten verschaffen van de relevante examenmethodes en examendocumenten. Een dergelijk programma is niet in strijd met artikel 7 van het Besluit spoorwegpersoneel 2011 zoals dat gold toen het bestreden besluit werd genomen. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat dit voorstel voor een verkort programma niet in strijd is met de eisen van proportionaliteit en evenmin in strijd is met de in Duitsland verleende erkenning. Eiser heeft niet gesteld dat de hieraan verbonden kosten van € 500 onevenredig hoog zijn.
18. Eiser betoogt verder tevergeefs dat verweerder ten onrechte de relevante examenmethodes en examendocumenten niet bekend heeft gemaakt, zodat eiser niet weet waartegen hij zich moet verweren. Gelet ook op wat hiervoor onder 14. is overwogen kan van verweerder niet worden verlangd dat hij eiser in het kader van deze beroepsprocedure op de hoogte stelt van de relevante examenmethodes en examendocumenten. Deze methodes en documenten vormen immers onderdeel van een uit te voeren beoordeling van de kandidaat alvorens deze kan worden erkend als examinator van machinisten.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen, zoals door eiser is voorgesteld, omdat de rechtbank geen twijfel heeft dat het unierecht zich niet verzet tegen de beoordeling van de vereiste grondige kennis van de relevante examenmethodes en examendocumenten. Steun voor haar oordeel vindt de rechtbank in het door verweerder ingewonnen standpunt van de Commissie.
20. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is daarom ongegrond.
21. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat wanneer eiser alsnog in aanmerking wil komen voor een erkenning, hij opnieuw een aanvraag zal kunnen doen.
Die zal beoordeeld moeten worden aan de hand van de feiten en omstandigheden die zich dan voordoen en voorts aan de hand van de artikelen 8, derde lid, en 9, eerste en tweede lid, van de Regeling spoorwegpersoneel 2011, zoals die bepalingen luiden vanaf 1 april 2019, tenzij voordien het recht wederom is gewijzigd.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.