ECLI:NL:CBB:2023:356

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
22/663
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Administratieve sanctie opgelegd aan firma wegens onterecht opgegeven percelen in Gecombineerde Opgave

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een firma en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de uitbetaling van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De minister had op 6 december 2021 besloten op de aanvraag van de firma voor uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2021. Dit besluit werd op 25 februari 2022 door de minister ongegrond verklaard, waarna de firma beroep instelde.

De kern van het geschil draait om de administratieve sanctie die de minister aan de firma heeft opgelegd. De minister stelde vast dat de firma een aantal percelen ten onrechte had opgegeven in de Gecombineerde Opgave 2021, met een oppervlakte van 21,18 hectare. Aangezien het verschil tussen de aangevraagde en goedgekeurde oppervlakte meer dan 2 hectare was, was de minister verplicht om een sanctie op te leggen volgens artikel 19bis van Verordening 640/2014. De firma betwistte de sanctie en stelde dat er sprake was van een kennelijke fout, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de percelen uit de opgave waren verwijderd na verkoop.

Het College oordeelde dat de minister de sanctie terecht had opgelegd. De firma had de verantwoordelijkheid om de Gecombineerde Opgave correct in te vullen en de minister had geen ruimte voor coulance. De firma had bewust de percelen opgegeven en de veronderstelling dat deze uit de opgave waren verwijderd, kwam voor haar rekening. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , (de firma),

(gemachtigde: mr. L. van der Lelij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (de minister)

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Met het besluit van 6 december 2021 heeft de minister beslist op de aanvraag van de firma om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Met het besluit van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de firma ongegrond verklaard.
De firma heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 2 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Voor de firma waren tevens aanwezig [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Het geschil gaat over de administratieve sanctie die de minister aan de firma heeft opgelegd. Volgens de minister heeft de firma een aantal percelen met een totale oppervlakte van 21,18 hectare ten onrechte opgegeven bij de op 7 mei 2021 ingediende Gecombineerde Opgave 2021 (GO). Aangezien het verschil tussen de aangevraagde oppervlakte en de goedgekeurde oppervlakte meer is dan 2 hectare, heeft de minister de administratieve sanctie opgelegd.
2. De firma vindt de administratieve sanctie onterecht. Voorafgaand aan het indienen van de GO was de firma bezig met de verkoop van deze percelen, maar op de uiterste datum van het indienen van de GO was nog niet duidelijk of de verkoop daadwerkelijk doorging. Dat is later duidelijk geworden, zodat de firma op 10 juni 2021 de onterecht ingevoerde percelen uit het perceelsregister heeft verwijderd. Zij verkeerde in de veronderstelling dat daarmee ook de percelen uit de opgave van de GO waren verwijderd. Nu achteraf is gebleken dat de percelen niet uit de GO zijn verwijderd, stelt de firma dat sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van
17 juli 2014 (Verordening 809/2014). De minister had bij een controle in de administratie vrij snel kunnen zien dat de te veel opgegeven percelen waren gecorrigeerd in het perceelsregister. Ook mocht de firma ervan uitgaan dat de wijziging op juiste wijze was geregistreerd. Van de kant van de firma was er geen sprake van opzet. Volgens de firma had de minister coulance moeten betrachten en had hij moeten afzien van het opleggen van de administratieve sanctie.
3. Het College is van oordeel dat de minister de administratieve sanctie terecht heeft opgelegd; de firma krijgt dus geen gelijk. Vaststaat dat de firma de percelen ten onrechte heeft opgegeven omdat deze percelen ook door de koper van de percelen zijn opgegeven. Hierdoor is het verschil tussen de door de firma aangevraagde oppervlakte en de goedgekeurde oppervlakte meer dan 2 hectare en moet de minister op grond van artikel 19bis van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 (Verordening 640/2014) een administratieve sanctie opleggen. De firma heeft een eigen verantwoordelijkheid om de GO juist in te vullen. Van een kennelijke fout op grond waarvan de GO na de indiening ervan nog kan worden gecorrigeerd en aangepast als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014 is geen sprake. De firma heeft de percelen bewust opgegeven bij de GO en het was haar bedoeling deze percelen daaruit te verwijderen toen duidelijk werd dat de percelen waren verkocht. Dat de firma in de – onjuiste – veronderstelling verkeerde dat met het verwijderen van de percelen uit het perceelsregister ook de percelen uit de GO waren verwijderd, komt voor haar rekening en risico. De minister heeft de firma op zowel
12 mei 2021 als 23 juni 2021 per email erop gewezen dat de percelen ook door iemand anders zijn opgegeven en dat, als zij de GO al had ingediend, zij die opnieuw moet versturen. Dat heeft zij niet gedaan. Artikel 19bis, eerste lid, van Verordening 640/2014 schrijft dwingend voor dat de minister een administratieve sanctie moet opleggen. Deze bepaling laat de minister dan ook geen ruimte om de door de firma bepleitte coulance toe te passen.
4. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. P.M. Beishuizen