ECLI:NL:CBB:2023:305

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
22/302
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-subsidieaanvraag wegens te late indiening en niet verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De vennootschap had haar aanvraag te laat ingediend, namelijk op 1 juni 2021, terwijl de deadline op 18 mei 2021 om 17:00 uur was. De vennootschap stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege persoonlijke omstandigheden van de vennoot, maar het College oordeelde dat niet was gebleken dat het indienen van een tijdige aanvraag niet mogelijk was. De vennoot had aanvankelijk besloten om geen aanvraag in te dienen op basis van een onjuiste aanname over zijn recht op subsidie. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de vennootschap niet voldeed aan de voorwaarden van de TVL-regeling. De minister had geen aanleiding gezien om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen, wat het College niet onzorgvuldig achtte. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van ondernemers om tijdig een aanvraag in te dienen en dat persoonlijke omstandigheden niet altijd leiden tot verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de vennootschap)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 20 juli 2021 heeft de minister de aanvraag van de vennootschap voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 10 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 15 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , namens de vennootschap, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.2.6 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2021 uiterlijk op 18 mei 2021 vóór 17:00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag, heeft de minister de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de overschrijding van de aanvraagtermijn door de vennootschap verschoonbaar was, zodat de minister hem alsnog een mogelijkheid had moeten bieden om een TVL-aanvraag in te dienen.
Standpunt van de vennootschap
3.1
De vennootschap voert aan dat de vennoot de vraag op het aanvraagformulier over de inschrijfdatum van de [naam 1] B.V. in eerste instantie onjuist heeft geïnterpreteerd. Zij heeft de [naam 1] B.V. in 2019 overgenomen. Op 23 december 2019 heeft de inschrijving bij de Kamer van Koophandel plaatsgevonden. Bij het invullen van het aanvraagformulier binnen de aanvraagtermijn, kreeg de vennoot door de vraagstelling de indruk dat hij niet in aanmerking kwam voor TVL voor Q1 van 2021. Omdat hij dacht dat hij wel in aanmerking zou komen voor de startersregeling van de TVL (SVL), heeft hij ervoor gekozen op dat moment niet verder te gaan met deze aanvraag en te wachten tot de aanvraagperiode van de SVL zou worden opengesteld. Toen de SVL werd opengesteld kwam hij erachter dat hij wel in aanmerking zou zijn gekomen voor TVL Q1 2021. Omdat de aanvraagtermijn voor de TVL Q1 2021 inmiddels gesloten was, heeft hij contact opgenomen met RVO en verzocht om alsnog een aanvraag te mogen indienen. RVO heeft hem een formulier ter beschikking gesteld waarop hij kon aankruisen waarom hij de TVL niet op tijd kon aanvragen. De vennoot heeft aangekruist dat er in de aanvraagperiode persoonlijke omstandigheden waren waardoor hij de TVL niet op tijd kon aanvragen. In het bezwaarschrift en in de schriftelijke toelichting op bezwaar, die in de plaats kwam van een hoorzitting, heeft hij aangevoerd dat er twee omstandigheden waren waardoor hij de aanvraag niet op tijd kon indienen. Ten eerste was het de vennoot niet bekend dat er omzet was in de referentieperiode (Q1 2019) omdat er destijds een andere aandeelhouder en een andere boekhouder waren. Ten tweede vindt de vennoot dat de minister er in zijn beslissing ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat hij in de aanvraagperiode druk was met medische zorg voor zijn vrouw en zijn baby en met het redden van zijn ondernemingen.
3.2
Verder verzoekt de vennootschap om de aanvraag van 1 juni 2021 te beschouwen als een aanvraag om subsidievaststelling. Aanvragen tot vaststelling van TVL-subsidies konden worden ingediend tot 12 november 2021. Als het niet meer mogelijk was om een aanvraag tot subsidieverlening in te dienen, dan meent de vennootschap dat haar aanvraag van 1 juni 2021 had moeten worden meegenomen voor de vaststelling, te meer omdat de beslissing op bezwaar pas op 10 januari 2022 is genomen.
Standpunt van de minister
4.1
De minister is van mening dat de vennootschap niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie omdat zij de aanvraag niet op tijd heeft ingediend. Op grond van artikel 2.2.6, tweede lid, van de TVL is de aanvraag tijdig ingediend indien deze op de einddatum van 18 mei 2021 voor 17:00 uur is ontvangen. De aanvraag is pas op 1 juni 2021 ontvangen. Op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien deze niet voldoet aan de in de TVL gestelde eisen. Omdat de aanvraag te laat is ingediend, voldoet deze niet aan de in de TVL gestelde eisen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de minister naar een uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:118) waarin het College heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat deze niet op tijd was ingediend.
4.2
Dat de vennootschap er pas na afloop van de aanvraagtermijn achter kwam dat zij naar eigen zeggen recht had op TVL-subsidie en dat er in de aanvraagperiode persoonlijke omstandigheden waren waardoor de vennoot de aanvraag niet op tijd kon indienen, zijn volgens de minister geen redenen om de vennootschap alsnog in de gelegenheid te stellen om een aanvraag in te dienen. Het gegeven dat de coronatijd een erg zware tijd was voor de vennootschap vormt voor de minister geen aanleiding om af te wijken van de TVL. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is naar zijn mening geen sprake omdat het aan de aanvrager zelf is om tijdig een aanvraag in te dienen. De aanvraagperiode was ruim en is duidelijk gecommuniceerd via de website van de overheid.
4.3
Het verzoek om de te late aanvraag tot subsidieverlening aan te merken als een tijdig verzoek tot subsidievaststelling, komt volgens de minister niet voor toewijzing in aanmerking omdat de TVL zo is ingericht dat er altijd eerst een aanvraag tot subsidieverlening moet worden gedaan. Pas daarna kan een aanvraag tot subsidievaststelling worden gedaan.
Beoordeling door het College
5.1
Het College moet het besluit van de minister beoordelen, dat het bezwaar van de vennootschap ongegrond is omdat de vennootschap de aanvraag voor de TVL-subsidie te laat heeft ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
5.2
In artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is voorgeschreven dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is neergelegd in artikel 2.2.6, tweede lid, van de TVL. Hierin is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021. In artikel 2.2.6, tweede lid, van de TVL is bepaald dat aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en dat aanvragen tijdig zijn ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
5.3
De minister heeft voor ondernemers die na het verstrijken van de aanvraagtermijn contact opnamen om een probleem bij de aanvraag te melden, de mogelijkheid geopend om een pro-forma-aanvraag in te dienen waarop de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn moest worden opgegeven. De minister beoordeelde vervolgens de termijnoverschrijding. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden in dienen.
5.4
Zoals ook is uiteengezet in de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, r.o. 6.4) heeft de minister bij de beoordeling van de termijnoverschrijding telkens als uitgangspunt genomen dat het de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers is om tijdig een aanvraag in te dienen. In sommige gevallen vond de minister het tegenwerpen van deze verantwoordelijkheid echter niet evenredig. Daarbij ging het om gevallen waarin de termijnoverschrijding te wijten was aan ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’. Bij de beoordeling van die gevallen hield de minister rekening met de ernst van de situatie, de voorzienbaarheid en de snelheid waarmee de ondernemer heeft geacteerd toen dat redelijkerwijs mogelijk was en werd onder meer beoordeeld of de ondernemer zo snel mogelijk contact had opgenomen met de minister. Indien de ondernemer kon aantonen dat dit redelijkerwijs fysiek of mentaal niet mogelijk was vanwege ernstige ziekte of overlijden van de ondernemer of een naaste én redelijkerwijs niemand anders binnen de onderneming de aanvraag tijdig had kunnen indienen of contact had kunnen opnemen, leidde dat in beginsel tot verschoonbaarheid. Bij de beoordeling van de belemmering tot het doen van een tijdige aanvraag door ernstige ziekte speelden de omvang van het bedrijf, de duur van de ziekte en de nasleep daarvan een rol. Als geen sprake was van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’ kon de aanvrager een beroep doen op ‘overige omstandigheden’. De minister heeft niet nader toegelicht waaraan bij dergelijke omstandigheden moet worden gedacht.
5.5
Het College heeft deze werkwijze van de minister in de genoemde zaak aangemerkt als beleid in de zin van een concrete gedragslijn. In gevallen waarin een ondernemer zijn TVL-aanvraag te laat heeft ingediend en de minister de aanvraag op die grond heeft afgewezen, zal het College daarom beoordelen of de minister zijn vaste gedragslijn heeft toegepast.
5.6
Niet in geschil is dat de vennootschap geen tijdige aanvraag voor TVL Q1 2021 heeft ingediend. De vennoot heeft na afloop van de aanvraagperiode contact opgenomen met RVO en verzocht om alsnog een aanvraag te mogen indienen. Beoordeeld moet daarom worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.7
De vennootschap heeft aanvankelijk geen aanvraag ingediend omdat zij meende dat zij daar geen recht op had vanwege de omzet van [naam 1] B.V. in de referentieperiode. Niet is gebleken dat het indienen van een tijdige aanvraag niet mogelijk was. Het College stelt vast dat het aanvankelijk niet indienen van een aanvraag een keuze was van de vennootschap gebaseerd op een aanname die achteraf onjuist bleek. Weliswaar kampte de vennoot in de aanvraagperiode met moeilijke persoonlijke omstandigheden, maar ter zitting lichtte hij toe dat het niet door deze omstandigheden is gekomen dat de aanvraag te laat is ingediend. Dat de minister in deze omstandigheden van de vennoot geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen, acht het College daarom niet onzorgvuldig.
5.8
Naar het oordeel van het College heeft de minister het verzoek om de aanvraag van 1 juni 2021 te beschouwen als een aanvraag om de TVL-subsidie niet eerst te verlenen, maar direct vast te stellen, terecht afgewezen. De in de TVL neergelegde systematiek staat eraan in de weg om direct over te gaan tot subsidievaststelling.
5.9
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag om TVL-subsidie terecht heeft afgewezen op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van de TVL, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag op tijd is ingediend.
5.1
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van E.E.M. Koomen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. E.E.M. Koomen
BIJLAGE
De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 2.2.4

1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)

Artikel 2.2.6. (aanvraagperiode)

Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.