In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juni 2023, zaaknummer 21/1534, is de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat aan de orde. De onderneming, een tapasrestaurant, had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de eis dat zij ingeschreven moest zijn in het handelsregister in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarop de onderneming beroep instelde.
Tijdens de zitting op 16 januari 2023, waarbij de onderneming werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden, werd het beroep behandeld samen met twee andere beroepen van de onderneming. De minister voerde aan dat de inschrijfdatum van de onderneming, 26 september 2019, niet binnen de vereiste periode viel, en dat de SVL geen ruimte bood voor afwijkingen van deze eis. De onderneming betoogde dat de datum van inschrijving niet het enige relevante aspect was, maar dat ook het moment waarop zij zonder juridische belemmeringen kon starten van belang was. De onderneming verwees naar eerdere uitspraken van het College ter ondersteuning van haar standpunt.
Het College oordeelde dat de minister de subsidieaanvraag terecht had afgewezen, omdat de inschrijfdatum niet voldeed aan de voorwaarden van de SVL. Het College benadrukte dat de SVL specifiek de doelgroep afbakent en dat er geen sprake was van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden, aangezien de onderneming vrij was om zowel SVL als TVL aan te vragen.