Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2023 op het hoger beroep van:
[naam 1] , appellant
[naam 2] RAen
[naam 3] RA
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Op 30 mei 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de accountantskamer van 9 juli 2021. De zaak betreft een tuchtklacht die door [naam 1] is ingediend tegen de accountants [naam 2] en [naam 3], die als leden van de Raad van Bestuur van [naam 4] N.V. zouden hebben toegelaten dat bij hun vennootschap werkzaamheden werden verricht die vergunningplichtig zijn op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), zonder dat hiervoor een vergunning was verkregen. De accountantskamer had de klacht eerder ongegrond verklaard, wat [naam 1] niet kon accepteren, en daarom hoger beroep ingesteld.
In de beoordeling van het hoger beroep heeft het College overwogen dat accountants die zijn ingeschreven in het accountantsregister onder bepaalde voorwaarden niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wpbr. Dit is gebaseerd op de uitzonderingen die zijn opgenomen in de wetgeving, waaronder de Wet op het accountantsberoep (Wab) en de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Het College heeft vastgesteld dat de accountants in kwestie niet in strijd hebben gehandeld met de geldende regels, en dat de klacht van [naam 1] ongegrond is. Het College heeft daarbij ook de argumenten van [naam 1] tegen de eerdere uitspraak van de accountantskamer in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de accountantskamer terecht tot haar oordeel is gekomen.
De uitspraak van het College bevestigt dat het hoger beroep ongegrond is verklaard, en dat de accountants niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn gesteld voor de door [naam 1] aangevoerde klachten. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters van het College.