ECLI:NL:CBB:2023:250
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidieverlening op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 mei 2023, zaaknummer 22/154, staat de beoordeling van een subsidieaanvraag van [naam 1] B.V. centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 15 juli 2021 een subsidie van € 3.580,20 verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. [naam 1] B.V. had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 december 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De zaak werd behandeld op 30 januari 2023, waarbij [naam 1] werd bijgestaan door haar gemachtigden.
De kern van het geschil betreft de hoogte van de subsidie, waarbij [naam 1] B.V. aanvoert dat het forfaitaire percentage vaste lasten van 18% dat aan haar is toegekend, niet in overeenstemming is met haar werkelijke vaste lasten. [naam 1] B.V. stelt dat haar werkelijke percentage veel hoger ligt en vergelijkbaar is met dat van andere ondernemingen in de sector, zoals sportscholen, die een percentage van 34% hanteren. De minister verdedigt het standpunt dat de keuze voor het forfaitaire percentage is gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en dat de regeling niet in strijd is met het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel.
Het College oordeelt dat de minister op goede gronden heeft gehandeld. De keuze voor een forfaitair systeem is gerechtvaardigd, en het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Het College concludeert dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien de SBI-code van [naam 1] B.V. verschilt van die van vergelijkbare ondernemingen. De uitspraak bevestigt dat de minister de subsidie op basis van de geldende regelgeving correct heeft vastgesteld en dat het beroep van [naam 1] B.V. ongegrond is verklaard.